Dit interview hoort bij de reeks Home, ‘Wat is thuis’. Hierin vertellen eerste en tweede generatie Molukkers hoe zij na aankomst het leven in Nederland hebben opgepakt en hier een nieuw thuis hebben gecreëerd.
In 2017 zijn deze interviews gepubliceerd in de nieuwbrieven van het Museum Maluku.

 

Hoeveel broers en zussen heeft u?
O: Ik heb er nog twee boven me en twee zijn er overleden. Dus eigenlijk had ik er 4 boven me. Eén broer en één zus, en de anderen die al overleden zijn, waren broers. De ene heeft 4 dagen geleefd en de andere is op 40-jarige leeftijd overleden.
Frieda: De oudste drie zijn in Indonesië geboren.
O: En de vierde is onderweg van Indonesië naar Nederland geboren. Op de boot Fairsea. Ik ben daarna in Vught geboren. We zijn met dertien.
O: Masha, Robert, Noes, Simon... ja dertien. Waarvan dan twee overleden. Er zijn er zoveel, dat je de tel kwijtraakt.
F: Er zijn er naast hem nog 10 in leven.
O: Die boven mij is in Vught begraven. In die tijd zijn er veel overleden. Door de reis, de omstandigheden. Ook door de klimaatverandering. Mijn vader was militair. Ik heb daar nu hier geen foto van dat hij militair is.
F: Pa is in april 2011 overleden, dus we hebben het huis helemaal opgeruimd en er zijn heel wat foto's, die zijn nu verdeeld. We hebben wel wat, maar dat is naar de opslag gegaan. Ja, pa als militair. In het KNIL.
O: Hij was radiotelegrafist. Ze woonden op Saparua, daar is hij geboren. Toen heeft hij voor het KNIL getekend en is naar Ambon gegaan. En vanaf Ambon is dan de reis begonnen. Waar hij toen naartoe werd gestuurd, daar moest hij dan naartoe. Naar Padang, Malang, verschillende plekken op Java en Sumatra. Hij komt uit Ihamahu.
Van het kamp in Vught kan ik me nog heel veel herinneren. Ik kan me herinneren dat we vrienden hadden, die zaten naast de gevangenis. Daar stond een gedeelte met toentertijd zelfs ook nog gevangenen. Als ze naar buiten wilden komen, dan moesten ze een paspoort laten zien. Er stond iemand voor de poort en dan moesten ze hun paspoort tonen. Naast het kamp. Want wat nu het gevangenisgebeuren is, daar was vroeger nog een gevangenkamp geweest. Dat wisten wij niet, dat dat een gevangenis was. We speelden met die mensen die daar waren. Wij konden overal heen, maar die mensen daarnaast helemaal niet, die moesten met een pasje. Waarschijnlijk was het een halfopen instelling.


De ouders van Oelis Tahamata

Opvoeding
Ik zal maar niet vertellen over hoe onze vader vroeger is geweest, want dat zou door de huidige generatie, als wij zo zouden handelen als hij, niet geaccepteerd worden.
F: Dan was hij al lang opgepakt. Het was een militaristische opvoeding.
O: Echt, het was niet eerst vragen, maar eerst slaan, en dan pas vragen wat er is gebeurd.

Kwam dat door de militaire cultuur?
O:Toentertijd gebeurde dat overal. Het was bij heel veel mensen hetzelfde. Het gebeurde, omdat men dacht dat het zo goed was. Maar ik heb er veel van geleerd hoor.
F: Die ouderen vroeger, die waren jong, ze gingen in militaire dienst en daar hebben ze dan die discipline uit de militaire dienst meegekregen. Dat hanteerden ze dan ook binnen hun eigen gezin. En ja, de één wat strenger dan de ander, maar soms was het echt toch wel heel erg vind ik.

Kwam het veel voor, was het bespreekbaar?
O: Nee, daar werd niet vaak over gesproken. Alleen met leeftijdgenoten, als we bij elkaar waren, dan praatten we erover en ging het van: ‘weet je nog van vroeger dat we klappen hebben gekregen?’ Dan ging het van een stoel op je hoofd, één been omhoog, en als dat been op de grond komt, pats! dan kreeg je er weer één op je been. Nou we hebben straffen gehad...
F: Dat waren wel lijfstraffen kan je wel zeggen. In het kamp kwam dat bij iedereen voor. Dus dan werd het ook standaard. En dan wist je ook wanneer je straffen kreeg. In feite wist je ook wanneer je iets verkeerd deed... Heel veel ouders hadden ook de gedachte: 'wie zijn kind liefheeft, kastijdt hem'. Je slaat een kind, omdat je een kind liefhebt, om het kind er beter van te laten worden in feite. Maar ja, slaan en slaan is twee.
O: Het waren moordenaars toen ze van daar naar deze kant kwamen, maar daar hoorde je niets over.
F: In militaire dienst hadden ze natuurlijk ook heel veel dingen meegemaakt. Maar daar werd niet over gesproken. Dat was heel moeilijk. Pa vertelde er ook niet over, hè.
O: Nee, nee. Ma heeft wel veel verteld over vroeger. Van wat ze allemaal hadden meegemaakt en hoe ze leefden.
F: Want zij ging natuurlijk als jonge vrouw mee met de militairen. Met haar man ging ze naar al die tangsi's waar ze uiteindelijk gewoond heeft. Daar verbleef ze dan en dat was wel heftig inderdaad.

Aankomst
O: Toen kwamen ze hier en werden ze ontslagen. Ze mochten ook niet werken en wat gingen ze doen? Ze gingen maar stelen. Na aankomst in Nederland moest mijn vader eerst naar Amersfoort en toen pas werd hij naar Vught gebracht.
F: Volgens mij moest iedereen eerst in Amersfoort zijn en van daaruit werden ze pas weggebracht, omdat in Amersfoort ook eerst iedereen werd gecontroleerd en onderzocht op TBC en dat soort dingen. Dus vanaf de boot werden ze allemaal naar Amersfoort gebracht, en van daaruit gingen ze pas verder. Sommigen die pas laat aankwamen, die bleven nog een nachtje slapen maar werden dan de volgende ochtend opgehaald. Meestal gingen ze dezelfde dag door.
O: Mijn vader is er een nacht gebleven en toen is hij pas naar Vught gestuurd.
Mijn vader hoorde pas van het ontslag toen ze al in Vught woonden.

Lunetten en De Biezen
O: Het is zo frappant dat mijn ouders elke keer kinderen konden krijgen. We zaten daar namelijk in een heel klein kamertje dat alleen maar verdeeld was met gordijnen (duidt ca 3x4m aan). Het zijn barakken hè. En als je twee kamers aan elkaar kon hebben, dat was wel heerlijk, maar wij hadden maar 1 kamertje en dan met al die kinderen erin. Zeven man. Dan wordt het stapelbedden, 3 hoog. En de koffers...
F: De koffers, met een kleedje eroverheen.
O: Hou op, ja.... Het was heel klein. Wat ik me nog kan herinneren, is dat er in het begin daar bij de school een gemeenschappelijke keuken was. Later was het in de barak zelf. Een keuken waar ze allemaal gemeenschappelijk konden koken. Voor iedere barak.

De Biezen

F: Maar niet iedereen had later een eigen keukentje. Bij ons was dat wel zo. In De Biezen. Ik heb in woonoord De Biezen gewoond, in het kamp tussen Barneveld en Lunteren. De oude barakken, dat waren er twee of drie, die hadden inderdaad een gezamenlijke keuken, en daarna werden de nieuwe barakken gebouwd en toen kreeg iedereen een eigen kamer, keukentje en toilet.
O: Bij ons kon dat niet. In Vught was dat niet.

Was gedurende die hele periode van ongeveer 10 jaar, alles nog gemeenschappelijk?
O: Ja, alles was gemeenschappelijk. Echt alles. Er was ook een gemeenschappelijke douche. Er was een beheerder en als je dan wilde douchen moest je betalen. Iets van een dubbeltje. Je moest een munt kopen en dan moest je met die munt douchen.
F: Dus dan moest je wel snel douchen anders was het water op!
O: Ja, dat klopt...

Lunetten (Vught)

O: Maar goed, ach ik heb het wel naar mijn zin gehad, dat wel. Je was nog klein hè. Tot tien jaar. Wat je allemaal meemaakte... Wat ik me nog goed kan herinneren: ik vermaakte me wel, maar als ik een minuut te laat aan tafel kwam, dan kon ik gelijk doorgaan naar bed. Als pa al aan tafel zat, en je kwam te laat, reken maar dat je gelijk zonder eten het bed in kon! We moesten op tijd zijn. Het was gewoon heel streng. Als ik die oude foto's van vroeger bekijk, dan komt alles weer terug hè. Als we die mensen, waar we dan vroeger altijd mee omgingen zien, gaat het van: ‘weet je nog? Die pa van jou was aan het zoeken... en gingen we ons bij jou onder het bed verstoppen.’ Dat waren tijden. Bijvoorbeeld: je was de hele dag nog niet thuis geweest. Mijn moeder was aan het bingo-en, wat vaak gespeeld werd en dan ga je lekker bij je moeder zitten en dan kom je thuis en zeg je: ‘ik ben lekker bij mama wezen kienen.’ Anders kreeg ik een pak rammel. Dat waren de leuke dingen. Tutup kien zeggen ze dan.

Contacten buiten het woonoord
F: De meeste woonoorden, de meeste kloosters waar de Molukse militairen werden gehuisvest waren ver van de bewoonde wereld. Je had helemaal geen contact met de Nederlandse bevolking. De bakker kwam in het kamp, de groenteboer kwam in het kamp en de melkboer kwam in het kamp. Dat waren alleen de mensen waar je mee in contact kwam. Verder niet. Je ging ook in het kamp naar school.

Had u een idee hoe het leven was buiten het kamp?
O: Toen in Vught had ik er niet zoveel mee te maken, omdat ik in het kamp op school zat. Maar toen we naar Tiel gingen verhuizen, toen moest je wel. Je kwam in een wijk te wonen, je had Hollandse buren. Met die Hollandse buren hadden we het eerste contact, en later op school. Tot de derde klas heb ik in Vught op de lagere school gezeten. Toen gingen we naar Tiel.
F: De ouders luisterden heel erg naar wat de leerkrachten zeiden. Daar gingen ze helemaal op af. Maar als ik kijk naar wat wij hebben meegemaakt in het kamp, daar sprak je onderling in feite wel Maleis maar ook Nederlands. Op een gegeven moment werd er vanuit de school gezegd, je mag op het schoolplein absoluut geen Maleis praten. Je moet Nederlands praten. Dat werd ook aan de ouders doorgegeven. De kinderen moesten Nederlands praten. Mijn vader was er heel strikt in. Ook thuis moesten we Nederlands praten. Hij en mijn moeder spraken onderling wel Maleis, maar wij moesten Nederlands praten. Want, zei de school, dat is beter voor de taalontwikkeling van het kind. Wij hadden Indische onderwijskrachten op school en die kenden ook wel de Maleise taal, maar het was echt verplicht om Nederlands te praten.
O: Haar ouders spraken goed Nederlands. Alleen mijn ouders spraken dat minder. Die taal waren ze niet machtig. Het was bij ons meer Indonesisch. Maar goed. Je moest het gewoon eerst leren. Toen ik verkering met haar kreeg, kon ik leren en de taal beter gaan spreken. Van haar heb ik echt de taal geleerd eigenlijk.

De Biezen

F: Voor kinderen kan het heel verwarrend zijn. Ik vond dat ook als kind. Vooral de schoolperiode. De kleuterschool was op het kamp en de eerste drie klassen van de lagere school waren ook op het kamp. Vanaf de vierde klas werd je met bussen vanuit het kamp naar de school in Barneveld gebracht. Daar kwam je dan voor het eerst in contact met de Nederlandse kinderen en de leerkrachten.
O: Jullie hadden wel contact met boer Heg!
F: Ja, dat was de boer die bij het kamp woonde (lacht). Dat was de boer waar de jongens allemaal appels gingen stelen en kippen en dat soort dingen meer, en waar we eieren konden kopen. Al die tijd dat ik op school zat heb ik die verwarring gehouden. Dat dubbele gevoel. Je denkt soms Nederlands en ook wel weer Moluks maar dat heen en weer geslinger is heel verwarrend. Ook in contact met Nederlandse vrienden. Ik bracht ook wel vrienden mee naar huis hoor. Ook toen ik op de middelbare school zat. Dat is toch wel heel anders.
O: Toen ik in Tiel was, begrepen ze het wel. De ouders die te maken hadden met de Molukse gezinnen die daar kwamen. Voor mij was het wel makkelijk, want in Tiel waren er ook twee kampen: Schutsluizen en de Elzenpasch. Die mensen uit Tiel wisten dat daar ook Molukkers woonden, dus voor ons was de omgang met mensen daar makkelijker.
F: Ik ken wel verhalen vanuit De Biezen in de beginperiode. Van de mensen die in Barneveld kwamen wonen. Ze hadden eerst bij kasteel Schaffelaar twee, drie barakken bewoond en bij het kasteel De Biezen hebben ze in het kasteel en nog twee andere barakken gewoond en daarna werd De Biezen uitgebreid en gingen de mensen van De Schaffelaar allemaal naar De Biezen. Toen ze hier op De Schaffelaar woonden, dus hier in het dorp zeg maar, hadden ze ook geen contact met de buitenwereld. Ze zaten achter het kasteel en ook daar kwamen de groenteboer en de bakker gewoon op het kamp zelf.
Ik denk ook dat het heel afhankelijk is van de gemeente waar mensen zaten. Of die openstaan voor de Molukse militairen toentertijd of niet. De gemeente Barneveld heeft altijd opengestaan. De burgemeester die er toen was, heeft vanaf het begin gelijk al acties ondernomen om contacten te leggen met Molukse gezinnen en deze te onderhouden. Ook heeft hij actie ondernomen om kleding te geven en gezamenlijk werden er feesten georganiseerd. Het was heel belangrijk dat er vanaf dat niveau initiatief werd ondernomen om de aandacht te richten op een groep die zich hier kwam vestigen. Dat heeft er heel veel mee te maken. Tot op heden merken we dat de gemeente Barneveld open staat voor wat de Molukse bevolking wil.

Op de bon
O: Toen we in Vught woonden, kregen we een adres in Oss, waar we met bonnetjes schoenen konden halen. Daar konden we schoenen en kleren halen. Met een bon. Van het CAZ uit werd dat bepaald. Iedereen mocht wel vrij kiezen en naar aanleiding van het bedrag waar de bon voor stond, kon je dat besteden bij de geselecteerde winkels. Ik kan me nog goed herinneren dat we naar Oss gingen. Dat we vanuit Vught helemaal naar Oss moesten om kleren te halen. Ik dacht toen, Vught-Oss? Dat terwijl Den Bosch toch veel dichterbij was. Maar goed, van het CAZ hadden ze met hen een afspraak.
F: Dat was hier in Barneveld ook. Het CAZ bepaalde dat allemaal. Alleen bij die bepaalde schoenenwinkel kon je wat halen, en van de mensen van die schoenenwinkel kennen we het verhaal dat mensen met een bon kwamen, maar dat ze helemaal niet allemaal op dezelfde schoenen wilden gaan lopen straks. Ze willen niet allemaal alleen maar met een bepaald merk. Sommige mensen wilden dan duurdere en dat deden ze dan gewoon op de pof. Dan betaalden ze iedere maand een bepaald bedrag. Dat kon dan ook wel. Anders had je allemaal dezelfde schoenen. Het was een vastgesteld bedrag, waarschijnlijk vrij laag zodat je niet zulke dure schoenen kon kopen.
F: Ik denk dat dit systeem nog tot ongeveer 1955 heeft gefunctioneerd.
O: Ja, tot '55.
F: Van het CAZ kreeg je van die bonnen en daarnaast kreeg je zakgeld. Die bonnen waren om bijvoorbeeld een jas te halen.
O: Drie gulden voor pa en ma en 1,50 voor de kinderen dacht ik dat het was.
F: En daar moesten ze het dan mee doen. Eten kregen ze natuurlijk van de gaarkeuken. Maar ja niet iedereen lustte dat eten. Vooral in het begin (er waren toen alleen nog Nederlandse koks) gingen mensen het eten dat ze kregen ruilen voor eieren of voor appels of voor maïs. Dan ging het eten zo, hup naar de boer. Als het eten van gisteren was, dan was het voor de varkens. Later kwamen er gelukkig wel Molukse koks.

Teleurstelling
O: Dat was net voor mijn tijd maar uit de verhalen heb ik begrepen dat mensen echt heel erg teleurgesteld waren in de Nederlandse regering. Met beloften kwamen ze, maar die beloften zijn nooit waargemaakt.
F: Ja, binnen een half jaar kon je weer terug.
O: Het was: drie maanden en dan kunnen jullie weer terug naar de Onafhankelijke Republiek Zuid Molukken. Er is nog een boek dat ik gelezen heb, dat op het laatst, voordat Nederland het heeft overgedragen aan Indonesië RI, dat er in die periode een vliegtuig overvloog en dat mensen stonden te zwaaien met het idee 'hé ze komen ons redden!'. Maar in plaats daarvan werden ze beschoten. Nou de stukjes die ik toen las... Met de wetenschap van alles wat ik heb gehoord en gelezen dan zeg ik: Nederland, ik kan jullie niet meer vertrouwen. Ik geloof jullie gewoon niet meer. Na alles wat wij gedaan hebben daar. Onze ouders, die in de Japanse tijd daar waren, hebben meegemaakt dat toen de Japanners zeiden: 'Je moet die vlag vertrappen en bespugen', er mensen waren die weigerden en die werden meteen opgepakt en het hoofd werd afgehakt. Dat voor de driekleur. Dat zijn van die dingen... Op school heb je dan geleerd Piet Hein, Piet Hein zijn naam is klein maar zijn daden benne groot. Als je dat dan allemaal leest... Ze hebben wel heel veel weggestopt in die tijd. Er staat niets in de geschiedenisboeken. Dat vind ik wel jammer.
F: Dat is natuurlijk de Nederlandse kijk op de geschiedenis.
O: Ja, maar ze zijn daar wel geweest! Amsterdam is op palen gebouwd en door een handelsmonopolie hebben ze er wel een hele mooie stad van kunnen maken. En er hangt ook nog ergens een VOC klok in Haarlem. Dat was toentertijd dat ze daar nog gingen aanmeren en dan verder gingen naar Amsterdam.

F: Het ontslag uit militaire dienst was de grootste klap die onze ouders hebben moeten meemaken. Ze hadden alles al meegemaakt en zijn natuurlijk op jonge leeftijd uit hun dorp weggegaan. Ze hebben hun familie, vader, moeder, broers en zussen achtergelaten, zijn op jonge leeftijd getrouwd en vervolgens met hun man de kampementen afgegaan. Ze hebben de oorlog meegemaakt met hun gezin en zijn daarna ingescheept naar Nederland op dienstbevel. Hier werd dan hun bestaansrecht, dat van de ouderen, van de mannen, de militaire dienst, dat was hun status, dat werd hun ook nog ontnomen. Hoe ver kan je dan teleurgesteld worden, hė. Dat is heel erg.
O: Helemaal toen die asielzoekers kwamen. Wij kwamen in die houten barakken en zij kunnen hier komen en krijgen gewoon een huis. Eerder dan mensen die al lang staan ingeschreven. En een fiets en als ze hem niet mooi vinden dan zeggen ze gewoon: ik wil een andere. Wij moesten ons dan volgens de normen en waarden van de Nederlanders aanpassen, terwijl dat niet geldt voor die anderen. Dan denk ik: onze ouders hebben voor die driekleur gevochten! Dat vind ik een hele slechte zaak.
F: Van onze ouderen weet je ook dat ze een hele erge antipathie hebben tegen de Nederlandse overheid. Vanaf het moment dat ze hier aankwamen en alsmaar afgingen op beloften van de overheid van na drie maanden, na een half jaar.... dat werd iedere keer maar weer verlengd. Ze hebben geen vertrouwen meer. Ze vonden het al heel erg wat er allemaal gebeurd is, en dat ze naar Nederland moesten. Vooral dat ontslag hakte er heel erg hard in. Voor hun was de overheid niet te vertrouwen. Daarom trokken ze dat ook door, niet alleen naar de Nederlandse overheid maar ook naar de Nederlandse bevolking. Ze stonden er toch altijd met een zekere afstand tegenover. Ze lieten mensen niet te dichtbij komen. Diegenen die dan wel bij de Molukse gezinnen over de drempel kwamen en die werden opgenomen, daar kun je er zeker van zijn: dat is dan vriendschap voor het leven. Dan is dat goed. Maar de overheid. Nee. Dat merk je ook in de zorg. Wat niet van hun is, daar staan ze huiverig tegenover.

Heimwee
F: Ik kan me in de beginperiode nog heel goed herinneren: in het kamp was er ook alleen maar heimwee, heimwee en heimwee. Echt overal kwam je dat tegen bij mensen. Huizen, waar je alleen maar Molukse muziek hoorde en waar ouderen alleen maar zaten en luisterden en terugdachten aan hun familie en hun ouders. In het begin waren er ook nog helemaal geen contacten mogelijk. Dat kwam pas veel later. De mogelijkheid dat ze contact konden krijgen met Indonesië. En veel later pas dat ze op vakantie naar Indonesië konden gaan. Moest je eens kijken, toen mensen eindelijk naar Indonesië konden gaan, hoeveel mensen toen allemaal gingen.
O: In de jaren ‘60 was dat. Hier in Apeldoorn was het zelfs zo dat mensen die terug wilden gaan die gingen zich daar verzamelen, om zich weer in Indonesië te vestigen.
F: Ja, maar op vakantie, dat is pas veel later. Begin jaren '70. '72, '73. Toen konden mensen pas een paspoort krijgen en was het voor het eerst mogelijk om op vakantie te gaan.

Herkent u de sfeer en het gevoel van heimwee van de eerste jaren?
O: Ja dat gevoel is hetzelfde als van de ouderen in het begin. Ik herken dat wel. We zijn bijvoorbeeld met de kerstdagen daar geweest. Vroeger in de kampen stonden alle deuren open. Als het dan kerst was, ging iedereen bij elkaar langs. Je kon zo overal naar binnengaan. Maar toen ze eenmaal in de wijk kwamen wonen, gingen met kerst en nieuwjaar gewoon, net als overal hier, de gordijnen dicht. Daar is dat anders. Dan kom je in Indonesië aan op de Molukken en dan heb je weer dat gevoel van de kamponggenoegens. Dus je hebt de kampong en dan het genoegen om daar te zijn...
F: Heerlijk is dat.
O: Vroeger en nu daar. Heerlijk, want je werd verwend toch! Allerlei lekkernijen stonden op tafel, noem maar op alles was er.
F: En in het kamp wist je natuurlijk: dat is opa, dat is oma, dat is oom, tante. In het kamp kende iedereen iedereen en ze wisten: dat is een kind van Ating en dat is een kind van Mien. Als je dan een beetje familierelaties had, hielden ze je wel in de gaten. In het kamp kon je overal spelen. Je kon naar het bos gaan, overal heen. Maar voorbij het kasteel waren er altijd wel ooms die in het bos een babi hadden, een varkenshok of een volkstuintje. Als ze dan zagen dat kinderen voorbij het kasteel gingen en het bos inliepen, nou dan werd je gelijk teruggeroepen en teruggestuurd. Dus dat werd echt in de gaten gehouden. Verder kon je overal spelen. Als we aan de andere kant van het kamp gingen spelen dan riep mijn moeder ons naar huis en dan floot ze altijd. Nou, iedereen in het kamp wist dat dat het fluitje van mijn moeder was. Als ze het dan hoorden was het van: 'Naar huis, je moeder roept!' (lacht). En dan kwamen ze ons met een stok achterna. Het was heerlijk, je kon overal spelen en ja, je speelde alleen maar buiten.
O: Die gevoelens van vroeger heb ik als ik daar naartoe ga. Dan ben ik gewoon de grootste lawaaimaker en dan is het van: ‘oh, daar heb je hem weer’. Dan vergeet ik alles. Het is dat gevoel van vrijheid, van openheid uit de kindertijd dat dan opspeelt. Dat is het. Hier is dat tegenwoordig minder geworden. Iedereen leeft voor zichzelf. De meesten van de eerste generatie zijn er niet meer en het is moeilijk om dat weer te kunnen herbeleven.


Huwelijksfeest in De Biezen

Hoe belangrijk zijn feesten en bijvoorbeeld de belijdenis?
O: Dat zijn de mooie dingen eigenlijk. Dan ontmoet je elkaar. Mensen helpen elkaar.
F: Het fijnste in het kamp was het ongedwongen buitenspelen met elkaar. Iedereen zat ook op de zondagsschool. De usi's en de bungs zaten op catechisatie, of zaten in een koor. Het kerkleven was dan ook veel hechter met elkaar. Of je zat in een kinderkoor, en op de zondagsschool deed je ook activiteiten met elkaar. Er werden clubs opgericht. Zo'n jongerenclub, waar je dus in het kamp zelf activiteiten mee ging organiseren. Er werden fietstochten georganiseerd... echt, dat zijn leuke dingen die je dan meemaakte. Vanuit de zondagsschool gingen we wel eens vanuit het kamp de Goudsberg oplopen. Dat is in Lunteren. Dat is een ellenlange wandeling, dat deden we met alle zondagsschoolkinderen en daar ging je dan spelen. Er was een speeltuin en er is een ravijn waar je kon spelen en daar ging je dan één keer in de maand met de zondagsschool naartoe bijvoorbeeld. Of fietsen. Uitstapjes maken.

Waar moesten de mensen het meest aan wennen in eerste tijd in de kampen?
F: Ik denk de kou.
O: Ja, de kou. Vooral als je straf had, dan moest je naar de kolenbak, die stond buiten. Als je naar buiten moest in de kou om steenkool te halen. Dan probeerde je toch maar heel lief te zijn, want dat was geen lolletje. Het was echt heel erg koud. Dan moest je bijvoorbeeld kolen gaan halen. Je bent dan nog klein en dan moet je dat ding boven open maken en dan moest je gaan scheppen. Dat was fysiek heel zwaar. Aan de andere kant, toen mijn vader uit het KNIL ontslagen was, mochten ze niet werken. Dan gingen ze altijd met de fiets weg om bijvoorbeeld kersen te plukken of appels te plukken bij de boer. Maar dat was niet dichtbij huis, hoor. Want tot in Tiel fietsten ze. Van Vught helemaal naar Tiel op de fiets. En je had ook ouderen die nog veel verder fietsten.
En die moeders hier in Barneveld, oma Kukupessy, die ging helemaal lopen naar Nijkerk. Dan ging ze lopen 's morgens vroeg, om te gaan werken. Dat zijn dan van die dingen waarvan je achteraf denkt: ‘goh dat haal je dan terug... dat is wel een hard leven.’
F: Dat was heel hard ja. Je wilt dan toch je gezin onderhouden. En dan probeer je op allerlei manieren aan geld te komen. Heel veel vrouwen werkten ook. Heel veel moeders werkten toen. Toen in het kamp. En bedrijven zagen dan ook dat er groepen mensen konden komen en die zorgden dan dat er een bus voor ze kwam. Zodat ze werden opgehaald en dat ze konden worden thuisgebracht. Er was die koekjesfabriek, de NOBO.
O: In Ede.
F: Daar hebben heel veel moeders van ons gewerkt. Want het was in de avonduren. Dan hadden ze het hele huishouden al gedaan, de kinderen hadden al gegeten, en dan gingen ze 's avonds nog even werken. Om 11 uur 's avonds kwamen ze dan thuis, bekaf en dan om 5 uur gewoon weer op. Dat was voor hun heel zwaar.
O: Daarom zeg ik ook altijd: de ruggengraat van een gezin, dat is toch de moeder. Zij moet alles dragen. Ook als ze ziek zijn of zwanger zijn, ze moeten voor alles klaar staan. Het is echt een gemis nu ik haar niet meer heb. Maar ik heb nu mijn schoonmoeder en daarbij doe ik nog een beetje vrijwilligerswerk met Molukse ouderen. Nu ze allemaal ouder worden, gaan ze meer hun eigen taal babbelen en dat is voor mij ook heel lekker eigenlijk. Daar kan ik me lekker bij uitleven. Het zijn allemaal van die kleine dingetjes. Als ik dan met ze praat, worden al die kleine dingetjes grote dingetjes. Soms vraag ik me dan wel af wat ik hier doe. In Ambon is nog niet zoveel voor ouderen. Vooral voor Molukse mensen is het heel moeilijk als ze ouder worden. Vooral omdat er heel weinig zijn die daarin werken.
F: Het is een zegen als er in Ambon, en ook in de negeri, mensen wonen die familie in Nederland hebben. Dat is echt een zegen. Want anders ben je zo aan je lot overgelaten. Als je helemaal geen familie in de buurt hebt, dan is het heel moeilijk. Sommigen zeggen, als wij niet hier [red.: in Nederland] waren geweest, bijvoorbeeld tijdens de kerusuhan [red.: burgeroorlog], dan hadden we niets voor de mensen daar kunnen doen.
O: Ja.
F: Hoe dan ook, je merkt toch, in de tocht naar Nederland en alles wat er gebeurd is, zien onze ouders ook de hand van God. We zijn toch een volk op doorreis en niet voor niets zijn wij hier naar Nederland gebracht, zeggen ze dan ook. Aan al dat negatieve proberen ze dan toch weer een positieve draai te geven. Zoveel kracht. Vooral in de beginjaren. Dat je dan door een aantal legerpredikanten wordt bediend, en dat je dan toch als volk je eigen kerk kan opzetten. Het geloof was dan ook heel erg sterk. Het gebed van ouderen, dat was heel erg sterk. Dat was ook hun enige houvast. Dat geloof heeft ze er hier in Nederland doorheen gesleept.
O: Moet je je voorstellen, en dat met zoveel kinderen! Terwijl we tegenwoordig met één, twee kinderen het al heel moeilijk hebben. Dan mopperen we al!
F: Dan lopen we al te mopperen haha. Moet je onze moeder dan horen hééééé! Twee kinderen! Moet je eens kijken hoe wij dat vroeger moesten doen!! In feite is dat ook zo.

Verhuizing naar de wijk
O: De oudere zus van mijn moeder was al eerder naar Tiel verhuisd. Ook vanuit Vught. En mijn oom heeft dan geregeld dat wij daar ook een huis konden krijgen. Dus hij had alles al geregeld en toen konden wij daar komen.
F: Zo ging dat meestal. Als je vanuit de kampen ergens naartoe wilde gaan, zou gaan verhuizen, dan gingen ze toch eerst kijken waar al familie zat. Dan probeerden ze via de beheerder daar een plekje te krijgen.
O: Waar wij kwamen was al een wijk gebouwd. We zaten met Nederlanders naast ons in een blok van vier. Wij waren de tweede van de achterste rij. De rest waren allemaal Nederlanders.
F: Ze zaten aan de rand.
O: Aan de overkant was nog niet gebouwd. Voor de rest waren er allemaal Molukkers. Alleen in het laatste blok, waar wij woonden, daar woonden nog drie Nederlandse gezinnen. Maar de rest waren allemaal Molukse gezinnen.
F: Jullie waren later hè?
O: In 1965 zijn wij naar Tiel gekomen. Toen bestond de wijk al.

Hoe was het om na 13 jaar in één kamer in Vught, ineens een huis te hebben?
O: Ja, al die tijd. Goed, je bent niet anders gewend! Daarom zeg ik net, onvoorstelbaar dat elk jaar dan toch kinderen geboren werden. Je zit dan in zo'n huis met gordijnen als scheiding, en ziet: hé, moeder is weer zwanger! Hoe kan dat nou? Dat zijn van die dingen. Wat die ouders gedaan hebben vroeger, nou petje af. Het was in Tiel een stenen huis met meer ruimte en eigen kamertjes.
F: Jullie waren met zoveel, je moest toch delen.
O: We hadden nog een oom in huis. Hij had een kleine kamer, pa en ma een kamer, de meisjeskamer en de jongens slapen op zolder. Er waren 5 meisjes. En 7 jongens, allemaal op zolder. Het was krap aan, maar goed. Er waren leuke tijden maar er waren ook tijden dat het knokken geblazen was, dat ik een paar klappen kreeg van pa. Alle hoeken van de kamers te zien kreeg. Dat was toen nog niet weg hè, dat bleef nog een poosje. De oudste had al verkering. Hoe hij dat deed was de vraag, want iedereen sliep op zolder. Dus sliepen alle jongens aan deze kant en de oudste broer daar (duidt andere kant aan). Het is nou eenmaal niet anders!

Hoe lang heeft u in Tiel gewoond?
O: Toen ik 30 jaar was ben ik met jou weggelopen. Ik heb tot mijn 25e daar gewoond, nee 26e. Toen ik 30 jaar was ben ik getrouwd en daarvoor had ik 4 jaar verkering met jou (tegen Frieda).
F: Ja, dus zeg maar: tot aan je 30e.
O: Toen ik verkering had met Frieda was ik vaak bij haar. Maar ja goed, ik kan wel zeggen tot mijn 30e.


De wijk in Tiel in aanbouw

Was het thuisgevoel in een stenen huis toen anders dan in Vught?
O: Het is net als in het kamp hè. Pa was nog steeds streng, dus wat kon je er eigenlijk aan doen? Ja, je kon streken uithalen van hier tot ginter.
F: Laat thuis komen en door het raam boven naar binnen klimmen bijvoorbeeld. Dat soort dingen krijg je dan. En dat vader binnen staat te wachten.
O: Ja, op een gegeven moment mocht mijn oudste broer niet weg. Hij is toch gegaan. Een andere broer en ik en ma, zij zei: ‘jongens dat moeten jullie niet doen!’ Mijn broer ging dus toch via een muurtje aan de buitenkant, waar hij naar boven kon klimmen. Daar zette hij dan zijn schoenen op. Toen hebben wij het raam opengedaan, zijn schoenen binnengehaald en de klep weer dichtgedaan. Toen zat hij echt in zijn sokken en blote voeten buiten! (lacht).
F: Pa heeft het raam dichtgedaan, want hij wilde naar binnen klimmen, maar pa stond binnen al te wachten.
O: Ja dat waren echt van die tijden. Ik heb zelf ook eens wat geflikt. Ik was een keer dronken, ik was vaak dronken en toen kwam ik thuis en ging ik patat bakken. Maar nadat ik de olie al op het vuur gezet had, ging ik binnen op de bank liggen. En weg was ik. En de jongens op zolder, Simon, die was er het eerste en die rook een hele sterke brandlucht. Ik werd de volgende morgen wakker en ik had niets gemerkt. Ik dacht alleen: wat is er een brandlucht. Mijn vader zei niets. Alles was donker en mijn andere broer, waar ik heel goed mee kan opschieten, heeft alles weer goed kunnen schilderen, maar het was toch wel helemaal zwart geweest!

Gebruiken
O: Mijn moeder vond het heel erg als ik na 12 uur aan het fluiten was. Ze hoorde me dan wel eens fluiten. 's Nachts als ik thuis kwam. Dan zei ze: ‘ben je niet bang?’ Ik zei: ‘voor wie zou ik bang moeten zijn?’ Want als je fluit, roep je de geesten op. Ik zei: ‘ja, nou dan horen ze mij maar fluiten, ik heb gewoon een heel lekker gevoel en dan ging ik fluiten.’ Dan zei ze: ‘dat moet je niet meer doen!’ Ik deed dat dan toch weer hoor...

Is het geloof dan dat de geesten van de nacht komen, de boze geesten?
O: Ja. Van 12 uur 's nachts tot 3 uur mag je niet fluiten. Als je ergens in huis bent na 12 uur dan moet je dus blijven zitten en na drie uur weggaan. Dus niet in die periode. Gedurende die periode van de nacht doe je dat dan niet.
F: Dat soort verhalen heeft mijn dochter nu nog steeds hè. Als zij 's avonds uit is gegaan en van het dorp terugloopt naar haar huisje, dan loopt ze op straat en ze loopt niet op het trottoir. Ze loopt midden op straat. Ze heeft ooit eens verhalen gehoord van 'loop niet op de stoep want dan kan je wel eens tegen geesten opbotsen'. Dus ze loopt gewoon op straat. Ze is al een keer aangehouden door de politie die zei: ‘mevrouw wilt u op de stoep gaan lopen?’ ‘Nee dat doe ik niet’, zei ze toen, ‘want dan bots ik tegen iedereen op!’ (lacht) Dat heeft ze overgehouden.
O: De gebruiken blijven. Het is maar wat je ermee doet. Hoe je ermee omgaat.
F: De mystiek is ook thuis.
O: Vooral als ik daar in Ihamahu ben, dan kom ik heel veel verhalen tegen waarvan ik dan denk: dat kan niet. Ik geloof er niks van. Totdat je het een keer zelf meemaakt. Dan is het toch anders.
F: Je weet gewoon, je gelooft in een God maar er zijn ook andere krachten. Andere machten. Dat weet je gewoon. Vooral binnen onze cultuur. Dat ken je, je komt er ook niet onderuit.
O: Onze ouders en onze voorouders geloven in een God. Het was toen wel animisme en dynamisme. Daar is het mee begonnen. Hout en steen. Een hogere macht is het.
F: We hebben er in de loop van de tijd een andere naam aan gegeven maar het is wel dezelfde kracht.
O: Dan komen ze met de tas, lopa lopa. Daarin hebben ze dan pinang, sirih en kapur. Dat zijn die drie dingen. Waarmee ze de lippen rood maken. Als ze met de geesten gingen praten dan hebben ze dat al gegeten en dan worden de lippen helemaal rood. Pinang, sirih, kapur. Kapur is krijt, pinang sirih, hoe heet dat?
F: Dat zijn noten. Pinang is een soort noot. Sirih dat zijn bladeren.
O: Dat wordt dan zo gekauwd.
F: Dat wordt altijd gebruikt bij bepaalde ceremoniën, dat ken je misschien wel?
O: Op Seram wordt het nog heel veel gedaan. Je ziet het wel als ze van die rode lippen hebben! Door de drie dingen die ze dan kauwen, wordt het een heel natuurlijk rood. Vroeger toen ze het gingen gebruiken was het ook voor het avondmaal. Dat is gewoon het avondmaal voor hen, om met de geesten te kunnen praten. Symbool voor de vader, de zoon en de heilige geest. Zo benoemen ze dat ook. Want als je één van die drie niet gebruikt, kunnen je lippen niet rood worden. Vroeger gingen ze naar de heilige plaatsen in de bossen. Dan gingen ze bij het vuur zitten met die dingen. Die drie dingen gingen ze dan eten en dan kwamen ze in trance om met de geesten te praten. Dit deden ze alleen bij speciale gelegenheden, bij ceremoniën. Het is voor iedereen wel zo dat, als ze dat zelf willen doen, dan kunnen ze dat ook. Ik was laatst in Tehoru. Daar zat ik met die bapak tua, ook een familielid en die vroegen dan of ik dat ook wilde kauwen. Ik zei: nou, dat is goed. Ze zeiden: dan moet je het zo kauwen en niet doorslikken. Alleen kauwen en uitspugen en dan weer een stukje eten en verder kauwen enzovoort. Steeds een klein beetje.
F: Net als hier met pruimtabak.
O: Ja dat is wel interessant. Ik ben me echt gaan verdiepen in de geschiedenis. Van de Lease eilanden: Ambon, Saparua, Haruku en Nusa Laut. Met Seram ben ik even begonnen, maar dat is echt een heel ander verhaal. Het is heel mysterieus. Er is nog niet zoveel over geschreven. Er zullen binnenkort wel meer delen over verschijnen, maar de verhalen die ik heb mogen aanhoren, daar zeg je u tegen. Dan hebben ze het over de ark van Noach, het graf van Jezus en al die dingen meer. Dan denk ik, dat wil ik toch een keer met eigen ogen zien.
F: De oude tradities en de christelijke cultuur gaan heel goed samen. Dat is heel bijzonder.

Kennismaking Oelis en Frieda
O: Wij hebben elkaar in Utrecht leren kennen. Zij zat op kamers in Utrecht. Ik werkte in Utrecht. Hoog Catharijne was toen in aanbouw. Ik werkte daar als elektricien.
F: Ik ging met de trein van Utrecht naar Culemborg naar de sociale academie.
O: Zij studeerde toen in Culemborg.
F: De sociale academie in Culemborg, daar ging ik dan heen en iedere dag moest ik dus door Hoog Catharijne naar de trein.
O: Dan was ik bezig met de elektriciteit en dan (fluit) krijg ik ineens zo’n schok van aaaah, alsof ik per ongeluk een stroomdraad raak! In één keer! Vanaf dat moment was het zo...
F: En toen later via de PIKIM. Jij was toen in Tiel bij de jongerenorganisatie vanuit de kerk toentertijd, wat je in de wijken ook hebt. Dus de Molukse christelijke jongerenorganisatie. In alle wijken had je dat, door heel Nederland. Overal. Daar kan je dan lid van worden of lid van zijn. En toen hebben we elkaar via de PIKIM weer ontmoet.
O: Het was eigenlijk meer op het werk weer. Elke dag zag ik die jonge dame weer voorbij lopen, ik dacht foeifoei. Later herkende ik haar weer bij de PIKIM. Ik was vroeger drugsgebruiker. Ik was, even kijken, 17 jaar toen ik begon. Tot ik haar ontmoette. Toen ben ik er meteen mee gestopt. Ik zei, als ik haar krijg, dan stop ik. Dus ik ben zo gestopt.
O: We hebben toch samen alle oude foto's bekeken en hup, weg. Brieven gelezen samen. En alles weggegooid. Dat was dan afgesloten. Die tijd.
F: Wij hebben eigenlijk niet echt een leuke verkeringstijd gehad. Veel later hebben we pas echt een start kunnen maken. Foto's hebben we allemaal ingeplakt. Foto's hebben we nooit weggegooid. Maar brieven, nou ja die nam je dan nog een keertje door en dan gooide je dat weg.

Pela
In de beginperiode van onze verkering, mochten we niet met elkaar omdat er een pela band was. Van mijn oma. Van moederskant ook nog. Met Amahei.
O: Oma is van Amahei.
F: Mijn moeder is van Paperu, maar haar moeder is van Amahei. En Amahei is pela met Ihamahu. Dus dat was een hele moeilijke tijd. Het is een heel gedoe geweest.
O: Ja echt, het was... (valt stil).
F: Er waren ook echt ouderen die ons erover aanspraken. Vooral van Ihamahu.
O: Totdat ik zelf die ouderen er eens een keer op aansprak en vroeg: 'U bent een gelovig mens, dus u leest de Bijbel en u gaat naar de kerk? Van wie stammen wij af?' Dat was voor hen gewoon een wedervraag. Ik zei: vooral als je de verhalen van Mozes leest. Als je de hele Bijbel vanaf het begin leest, dan weet je dat ze daar allemaal met elkaar om gaan. Ik bedoel gewoon, dit is door mensen bedacht en ook door mensen weer veranderd. Het is met heel veel moeite dat we dat toch hebben doorgezet.
F: We zijn ook speciaal naar Indonesië, en naar de Molukken gegaan om dat uit te zoeken voor ons huwelijk. Om uit te vinden hoe het precies zat en om toch toestemming te vragen.

Hadden jullie daar niet heel veel spanning en stress van?
O: Frieda wel.
F: Het was van de kant van Oelis, de kant van zijn ouders makkelijker. Zij dachten: ‘ach het is al ver, jullie kennen elkaar al zo lang, ga maar trouwen.’ Maar dat wilde ik niet. Ik wilde wel dat dat goed zou gaan. Dat het verder goed uitgezocht zou worden, zodat mijn ouders er op een gegeven moment ook achter konden staan. Toen waren wij daar. Hij is naar Ihamahu gegaan, ik ben naar Ulath geweest, naar Ambon geweest en heb ook de oversteek gemaakt naar Amahei. Want de oom van mijn moeder, dat was de jongste broer van mijn oma, die leefde nog. En daar zou ik dus naartoe gaan. Zo gezegd zo gedaan.
O: Maar jij zou eerder gaan, ik zou later komen. Toen zijn we wel samen gegaan.
F: Het was sowieso de planning, dat we samen zouden gaan. Ik verbleef bij mijn familie en hij verbleef bij zijn familie. Dus we hebben wel samen de reis gemaakt van hier naar Indonesië en vanuit Jakarta ging ieder zijn eigen weg.
F: Voor mij was dat de eerste keer.
O: Voor mij niet, ik was al vier keer geweest.
F: Voor mij was het de eerste keer. Mijn vader had natuurlijk al zijn broers al ingelicht. Want al zijn broers had hij daar. Dus hij had al zijn broers ingelicht en mijn opa en oma leefden toen ook nog. Die woonden op Ulath. Ik werd dus opgevangen door mijn oom.
O: De eerste keer, ik sprak geen Maleis! Ik kon de taal niet spreken! Ze gingen daar heel snel praten, dat kon ik niet bijhouden. Bijvoorbeeld ook over de eerste keer dat ik er naartoe ging: ze hadden het over de lapangan bola. Het voetbalveld. Wist ik veel. Ik vroeg, wat is dat dan? Ze namen me mee erheen. Ini lapangan bola. Ik zei nou terimah kasih. Als ik iets niet wist, dan vroeg ik het wel aan hen, wat het precies betekende. Daar leerde ik dan van. En toen ik uiteindelijk verkering had met Frieda en ik veel met haar vader moest vertalen, heb ik het geleerd. Door haar ben ik de taal machtig geworden. Zo ben ik nu ook bezig met het leren van de vooroudertaal. Om dat ook makkelijker over te kunnen brengen. Alleen ja, de interesse ligt moeilijk. Ook de interesse voor onze geschiedenis. Er zijn jongeren die een Hollandse moeder of een Hollandse vader hebben en die hebben er meer interesse in om te zoeken naar hun roots. Onze jongeren willen er ook wel wat meer van weten, maar dan is het zo van: ach, als ik het in de boekenkast heb is het goed. Dat vind ik jammer. Dus als ik wat heb, dan vraag ik: wat doe je ermee? Want als ze er niets mee doen, dan geef ik het niet. Als ik iets geef, wil ik ook dat er gebruik van gemaakt wordt. De laatste keer dat we er zijn geweest heb ik een stuk of vijf boeken achtergelaten. Zodat de geschiedenis toch weer mondjesmaat terugkomt. Dus het is nu aan hen daar in Ihamahu wat ze ermee gaan doen. Er zijn wel boeken hoor, maar goed. Ik heb het voordeel dat mijn oom schrijver is, in Jakarta. Daar heb ik heel veel boeken van gekregen.
F: Hij zat ook bij een soort ministerie van opvoeding en onderwijs. Hij heeft onderzoek gedaan en hij heeft dus wel wat boeken. Gelukkig maar dat hij in ieder geval nog een aantal boeken heeft geschreven. Voor de rest is er niet zoveel.
O: Ik heb 28 boeken van hem meegenomen in al die jaren dat we gezamenlijk met vakantie gingen. Toen ik met Frieda ging, had zij ook al heel wat geschiedenisboeken. We zijn heel veel aan het verzamelen en proberen die verzameling zoveel mogelijk uit te breiden.

Toestemming
F: Het was inderdaad een hele heftige periode wat dat betreft, want wij mochten dus niet met elkaar. Mij werd het ook echt verboden, dus dat ik helemaal geen verkering meer mocht hebben met hem. Ik werd op een gegeven moment voor de keuze gesteld: of je kiest voor hem, of je verlaat het huis. Ik ben toen ook weggegaan. Maar ik denk een week later, werd ik weer naar huis geroepen.
O: Een half jaar was het dat jouw pa niet met jou sprak.
F: Ja tot een jaar toe.
O: Nee maar een half jaar weet je, dat toen je terug kwam, dat je die gouden ketting kreeg van pa.
F: Ja. Mijn vader was dominee en die wilde niet dat, door het door te laten gaan, dat hij als hij toestemming daarvoor gaf, mij in het ongeluk zou storten. Dat was in feite de gedachte erachter. Hij zei: Als ik er toestemming voor geef, dan stort ik jou in het ongeluk. Dat wilde hij niet. Maar hij was ook wel degene die eigenlijk alles in het werk heeft gesteld om het toch op een goede manier af te sluiten. En om dan toch die toestemming te kunnen geven. Want hij is ook naar Ulath geweest, hij is toen ook zelf naar Amahei geweest. Samen met de oudsten is hij daar naar de kerk gegaan, en heeft daar door middel van gebed dat toch ongedaan proberen te maken.
O: Het waren heftige tijden.
F: Op de Molukken zelf hebben ze geen ja gezegd en geen nee gezegd. De opa..
O: Die Uwa wel, en die Wati ging toch naar de kerk toe? Naar degene die alles regelt?
F: Ja dat heb jij gehoord. Ik was bij mijn opa en hij heeft natuurlijk het hele verhaal al gehoord. Hij was al volledig op de hoogte gebracht. Ook vanuit Nederland heeft mijn vader mijn oom al op de hoogte gebracht en mijn oom zou mij begeleiden naar Amahei. En dat ging toen nog met de motorboot, dat duurde 4 uur ofzo, die overtocht. In Ambon logeerde ik bij mijn oma, en iedere keer als mijn oom dan kwam, dan vond mijn oma mij altijd in tranen. Op een gegeven moment was ze hartstikke boos en zegt ze: Als je hier komt en je maakt haar aan het huilen, dan blijf je maar weg. Want hij ging er iedere keer weer op in.
F: Bij oma Marie was dat. Maar papa Ellen kreeg natuurlijk opdracht van mijn vader van: ja ze gaat naar Indonesië en dat mag niet, en zorg dat ze elkaar niet ontmoeten en dat de verkering op een gegeven moment kapot gaat. Nou, wat had mijn oom gedaan, hij was dus al eerder naar Amahei geweest en had daar mijn opa al gesproken. Mijn opa was volledig op de hoogte van de situatie, maar op de boot van Ambon naar Amahei zat hij constant erover te praten en te achterhalen over hoe en wat. Hij wilde gewoon testen of mijn gevoel voor Oelis echt was, of dat het alleen maar een bevlieging was of dat het toch niet stand zou houden. Hij was echt op mij aan het inpraten om mij ervan te overtuigen dat het beter was om toch maar te breken. Maar ik antwoordde gewoon dat we verder zouden gaan. Op een gegeven moment kwamen we in Amahei aan en heeft hij dus eerst met mijn opa gepraat en toen zijn ze eerst ook nog even weggeweest. Uiteindelijk zei mijn opa: Ik kan geen ja zeggen en ik kan ook geen nee zeggen, maar vergeet nooit in gebed te gaan. Dat was het enige wat hij mij, ons, heeft meegegeven.
O: Hij sprak goed Nederlands.
F: Ja hij sprak Nederlands. Vergeet nooit tot de Heer te komen, vergeet nooit om te bidden, zei hij. Ik zeg geen ja en geen nee. Maar in feite gaf hij ons wel zijn zegen. Maar hij kon het niet openlijk aangeven of toegeven. Met dat gegeven ben ik uiteindelijk teruggegaan. Achteraf denk je, dat je voor zoiets helemaal naar de andere kant van de wereld moet gaan om dat toch op de een of andere manier voor elkaar te krijgen. Uiteindelijk ging mijn oom akkoord, en op de boot naar Ambon terug zei hij: ‘ik zie dat je liefde voor hem echt is. Oprecht. Dus ik zal een brief schrijven naar Nederland en alles uitleggen.’ Het mocht. Hij was aanvankelijk van plan geweest om mij bij aankomst in Amahei te laten baden door de (vrouwelijke) ouderen en hen alles van mij af te laten wassen, alles, ook mijn gevoelens voor Oelis. Als ik gewassen zou zijn, zouden mijn gevoelens zijn verdwenen, zo was het gedacht. Maar omdat mijn oom zag dat mijn liefde echt was, gaf dat uiteindelijk de doorslag.

O: Voor mij was het anders. Ik ging met de boot samen met de dominee uit Ihamahu, die ook uit Amahei kwam. Die werd Uwa Wati genoemd, van Frieda d'r kant, en we hebben zitten praten. De volgende dag is die man naar degene gegaan die alles regelde, Tuan Adat. En hij kwam terug en toen zei hij van: ‘het mag wel, omdat het van moederskant is. Oma's kant. De vrouwelijke kant.’ En zo mochten we met elkaar. Daar hadden ze geen problemen mee. Zoals Frieda ook al zei: met gebed. Met gebed moesten we alles regelen. Dat hebben we ook gedaan en toen was het geregeld. En toen gingen we terug. Maar goed, toen kwamen we terug in Nederland en gingen we gezamenlijk naar huis. Haar moeder ging haar ophalen en mijn vader kwam mij ophalen. Dus we kwamen daar aan op Schiphol en het was gelijk van hup, mee, weg. Hij keurde Frieda geen blik waardig. Dat zijn die dingen die je dan meemaakt. Achteraf toen we dan eenmaal getrouwd waren, toen kon ik niet meer stuk. Mijn schoonvader was dominee, die wilde overal naartoe gebracht worden, en dat deden wij natuurlijk altijd. Dat zijn dingen die doe je dan natuurlijk. En we zijn heel gelukkig getrouwd. Alles ging toen daarna van een leien dakje. Het ging gewoon heerlijk. We moesten vechten om datgene te krijgen wat we nu hebben. We zijn in Tiel getrouwd. Toen zijn we samen naar Nieuwegein verhuisd, ik vanuit Tiel, zij vanuit Utrecht. We woonden eerst drie jaar in Nieuwegein. Daar hebben we dus 3 jaar gewoond en later zijn we in Barneveld komen wonen. Ik had ook het gevoel van: het is de oudste dochter maar ook het lievelingetje van de ouders.

Jullie hebben dus wel echt voor elkaar gestreden?
F: Ja, maar tegen mijn kinderen zeg ik altijd, ga niet met een pela trouwen. Dat geeft zoveel toestanden en gedoe, dat was echt heel, heel erg. Onze verkeringstijd was geen leuke tijd. Alle druk en het gedoe met de pela... Ik wilde dat het toch goed geregeld zou zijn. Dat het, als we voor het altaar zouden staan, het in orde zou zijn. Daarom zijn we naar Ambon gegaan om toestemming te vragen. Als ik dat niet had gedaan, had het niet goed gevoeld. Nu konden we het goed afronden, de voorbereiding. Met respect voor de tradities. Mijn vader was dominee en was bang dat als hij toestemming zou geven, hij ongeluk zou afroepen over mij en mijn toekomst. Hij ging naar de kerk en heeft gebeden, steeds heel veel gebeden. Dat was en is erg belangrijk. Ik moest aanvankelijk kiezen: hij of de familie. Ik ben toen bij mijn familie weggegaan. Na een week vroegen ze of ik terug wilde komen. Mijn vader heeft een half jaar niet met me gesproken. Na een half jaar gaf hij me een gouden sierraad. Toen werd het contact weer beter.

Cultuuroverdracht
O: Dat gaat eigenlijk als vanzelf. Het is ze met de paplepel ingegoten. Ze zijn ermee opgegroeid en nemen het mee in hun dagelijkse leven. Ons huis is een soort museum, Boeken. Geschiedenis, alles van daar is er.
F: We hebben onze kinderen tweetalig opgevoed. Ik vind het heel belangrijk dat ze goed Maleis kunnen spreken. Hun opa en oma en overgrootouders spreken geen Nederlands en daar moeten ze wel mee kunnen praten. Nu kunnen ze ook gemakkelijk met de familie daar communiceren.

Wat is thuis?
F: Een omgeving waar je met je kinderen en familie samen bent. Het is een plek waar je jezelf kunt ontplooien. Waar je je goed voelt. Daar waar je iets (voor anderen) kunt betekenen. Ik ben hier thuis, maar ik ben ook daar thuis. Allebei. Ik voel me overal thuis.
O: Daar ben ik het meeste thuis, hier niet. Niet meer. In het land daar, in mijn dorp. Ihamahu. Dat is de plek waar ik mij goed voel. De mensen, de sfeer, alles. Er komt dan zo’n deken om je heen. Alles is anders. Heel speciaal. Heel bijzonder. Thuis is ook met mijn kinderen. Er zijn hier wel eens een stel mensen en dan gaan we muziek maken. Soms wel met 14 man. Iedereen doet dan mee. Ook mijn dochters. Hier maak ik mijn thuis door dingen te verzamelen van daar. Boeken, veel over de geschiedenis van de Molukken. Ik heb er nu heel wat verzameld. Schelpen uit de zee, die triton, de klewang. Foto’s van mijn ouders, van de familie. Het huis is een soort museum geworden. En ik leer de oude taal van mijn dorp, van mijn eiland Saparua. Mensen vinden me soms arrogant, met het leren van die taal en al die boeken. Maar ik wil de cultuur graag delen. Zodat het niet wordt vergeten en behouden kan blijven. Toen mijn vader overleed heb ik gevraagd om de bijbel die hij mee had in de stellingen in de oorlog. Iedereen had toen iets belangrijks mee. Voor mijn vader was dat die bijbel. Die heb ik nu.

Toekomstdroom
O: Ooit hoop ik, wij zullen dat niet meer meemaken, maar onze kinderen misschien wel, dat er nog een onafhankelijke vrije republiek van de Zuid-Molukken komt. Ik hoop dat dat ooit werkelijkheid zal gaan worden. Voor onze kinderen en kleinkinderen. Er zijn daar heel veel grondstoffen. Goud, vis, olie. In Seram is al onderzoek gedaan, door een Japans team. Zij zijn niet meer terug gekomen. Als er iets gevonden wordt moeten de mensen uit de dorpen in de omgeving weg zodat bedrijven en de regering hun gang kunnen gaan. Maar de Molukken zijn rijk.
F: Ik zeg wel eens tegen hem: je mag drie maanden! Als je ons hier maar goed achterlaat en verzorgt.
O: In de winter en in de zomer, haha. We zien wel. Het liefste daar. En eigenlijk moeten jullie mij verzorgen, er is daar niets!

© fotografie en teksten Anneke Savert • 2010-2017
Alle foto’s en teksten van dit project zijn eigendom van Anneke Savert • savertartworks • Arnhem. Deze mogen niet worden verveelvoudigd, gekopieerd, gepubliceerd, opgeslagen, aangepast of gebruikt in welke vorm dan ook, online of offline, zonder voorafgaande kennisgeving en schriftelijke toestemming van de fotograaf.

© historische foto’s zijn afkomstig uit de collectie van stg. MHM

Laatst bijgewerkt: 7 jan. 2017