Dit interview hoort bij de reeks Home, ‘Wat is thuis’. Hierin vertellen eerste en tweede generatie Molukkers hoe zij na aankomst het leven in Nederland hebben opgepakt en hier een nieuw thuis hebben gecreëerd.
In 2017 zijn deze interviews gepubliceerd in de nieuwbrieven van het Museum Maluku.
Mijn naam is Annis Lekransy, net 73 jaar geworden, op 4 maart. Ik ben geboren in Ahiolo, een bergdorpje in het binnenland van West Seram. Mijn vrouw komt net als ik, ook uit Nieuw-Guinea, we zijn in 1973 getrouwd. We hebben twee grote dochters, één van 43 jaar en de ander is 38 jaar. Ze wonen allebei hier in de buurt. Wij zijn inmiddels beiden gepensioneerd en wonen in Cappelle aan de IJssel.
Annis Lekransy (foto: Anneke Savert)
Bijna 39 jaar heb ik bij Aegon Verzekeringen gewerkt. Dat is mijn enige werkgever geweest. Eerst op de afdeling mechanische administratie, later in de automatisering. We moesten toen eigenlijk naar Leeuwarden verhuizen. Daarom heb ik op een ander hoofdkantoor gesolliciteerd. Toen dat gedeelte ook naar Leeuwarden moest, heb ik gesolliciteerd bij de afdeling pensioenen. Daar heb ik heel lang gewerkt. Eerder had ik al cursussen gevolgd in verzekeringswiskunde. Dus ik kon zo makkelijk de collectieve verzekeringen inrollen. Daar zat ik ook een kleine 10 jaar. In die periode werd vaak een beroep op mij gedaan voor automatiseringsprojecten. De laatste 10 jaar beheerde ik de pensioencontracten van kleine bedrijven.
Oorsprong van de familie
Mijn vader komt van de TNS eilanden. Dat zijn 3 kleine eilandjes ten zuiden van de Banda eilanden. Ze zijn ontstaan door vulkanische uitbarstingen en dergelijke. Hij komt van het eiland Nila, dat heeft zelf maar een kleine 8 kilometer doorsnede. Het is moeilijk begaanbaar door de vulkanische bergen die er zijn. Zelf zijn we er jammer genoeg nooit geweest. Mijn moeder komt uit Waai. Van de de alen. De vader van mijn vrouw komt uit Manado, Sulawesi. En haar moeder komt ook uit Waai. Dus we hebben heel veel links met elkaar.
Ik weet niet zoveel over de alen van Waai, maar ik wist wel dat de alen van Waai speciaal gevoederd moeten worden door iemand van een bepaalde familie. Vroeger dan hè. Want tegenwoordig laten ze het toeristen ook doen. Wat ik eigenlijk niet zo leuk vind, want eigenlijk moet iemand uit de familie Bakarbessy of één van de nazaten ervan dit doen. Ikzelf mag wel, omdat mijn moeder afstamt van de Bakarbessy’s.
(kaart: LSEM)
Jeugd in Seram
We hebben op Seram in het dorp Ahiolo gewoond. Mijn vader en moeder waren daar zendelingen. Mijn vader heeft daar meer dan 18 jaar in het binnenland gewerkt. In 1948 werd hij overgeplaatst naar het zuiden van Nieuw-Guinea. Daar zou hij ook in het binnenland gaan werken. Wij zijn toen vanuit Ahiolo naar Piru gegaan, dat is een kustplaats. Alles, dus de hele verhuizing, moest lopend gedaan worden. Het hele dorp ging mee. Nou, zelf wist dat niet meer hoor, dat verhaal heb ik later gehoord van de mensen daar, toen we in 1993 Ahiolo hebben bezocht. Ik was pas 4 jaar. De kinderen werden gedragen, maar het hele dorp hielp mee omdat de hele huishouding door de bergen naar Piru gebracht moest worden. Ze hebben er 4 dagen over gedaan. Kun je nagaan, allemaal lopend! Vanuit Piru zijn we naar Ambon gereisd en hebben op Ambon een tijdje gewoond. Mijn vader moest vooruit reizen om een onderkomen voor ons te regelen in Merauke. Dus hij was al iets eerder gegaan en wij zijn pas later naar Merauke gekomen.
Merauke
Toen we daar aankwamen in 1948, hebben we bij iemand een paar maanden in huis mogen wonen. Inmiddels moest mijn vader al naar het binnenland om te gaan werken als zendeling. Ze noemden dat guru jum’at. Dus hij deed er ook school bij. Daarnaast had hij landbouwkunde in zijn opleidingspakket. Dat was heel belangrijk, want die mensen hadden advies nodig en als je advies kon geven over de landbouw, dan had je meteen goodwill gekweekt! Het geloof komt dan vanzelf. Mijn moeder heeft toen een baan kunnen krijgen als onderwijzeres op een lagere school. In de tussentijd zaten we nog bij andere mensen, maar gelukkig heeft dat niet meer zo lang geduurd. Toen konden we een huisje huren dichtbij de school van mijn moeder in Merauke. Mijn moeder bleef daar met ons en binnen een paar jaar is ze schoolhoofd geworden. Later, toen mijn vader terugkwam, werd hij overgeplaatst naar het dorpje Muli, ongeveer 5 kilometer van Merauke. Vandaar moesten we elke dag 5 kilometer naar school lopen, want er was geen openbaar vervoer.
Voor het diensthuis in aanbouw. Jongetje met hand op fietswiel is Annis (coll. A. Lekransy)
Beschrijving van het huis: traditioneel met atap en gaba-gaba
Het diensthuis was van de kerk. Een ‘rumah gereja’ noemden ze dat. Op de plek van dat huis hadden in de Tweede Wereldoorlog de Australiërs gezeten. Op het stuk land was een loods geweest, maar dat gebouw zelf was afgebroken. Op de fundering werd toen een huis voor ons gebouwd. Het was een traditioneel huis. De muren waren van gaba-gaba, de takken van sagopalm en het dak was van atap. Dat is van sagobladeren. Als je een bepaald formaat afkapt, dan kun je alles gewoon zo in elkaar schuiven en dan hoef je alleen maar met een bamboepennetje er doorheen te prikken, dan zit het vast. Daar hebben we een tijd gewoond. Een paar jaar later hebben we zelf een stuk grond gekocht en daarop een huis gebouwd waarheen we zijn verhuisd.
Toen we zelf later een huis bouwden, was het gewoon van baksteen. Met bakstenen muren en een zinken dak. Ik was een jaar of 10, 11. Ik hielp toen ook mee met de bouw, want die aannemer was een neef van ons, die tussendoor een paar mensen stuurde die dan bij ons gingen bouwen. Wat ik ook mocht doen was gewoon bakstenen maken, maar dan van cement. Normaal wordt baksteen van klei gemaakt en dat wordt dan gebakken. Dan maak je een mal waar de cement in gemaakt wordt en dat wordt dan in die baksteenvorm gestopt en als je ze er later uit haalt dan heb je bakstenen. Daarmee werd gebouwd. We hadden een vrij modern huis. Het huis had geen speciale vorm. Het was gewoon een zitkamer met twee grote slaapkamers, links en rechts, en een klein halletje. De keuken was achter. Er was geen veranda. Bij het diensthuis hadden we een klein verandaatje met een halve muur. Je kon daarbinnen nog zitten. Dus daar was dat wel. Ik had toen nog twee broers en een zus. Eén broer is daar later overleden, toen hij 16 jaar oud was.
Annis' ouders. Rechts moeder (in sarong en kabaya) met collega's van de Openbare Lagere School B (coll. A. Lekransy)
Jeugd en beschrijving van het land
Ik heb een ongelofelijk vrije jeugd gehad. Als ik van school thuis kwam, kon ik gewoon gaan spelen. Ik had natuurlijk wel taken die ik moest doen, maar dat moest je thuis altijd. En dat moest je echt wel doen want anders werd mijn vader wel eens boos. Maar er werd nooit geslagen. We hielden heel veel dieren thuis, dus die moest je ook voederen. Kippen, varkens, paarden, koeien. Ik heb zelfs een kangoeroe gehad. (...) Kangoeroes, die leven daar ook in het zuidelijk gedeelte. Vroeger was immers zuid Nieuw-Guinea verbonden met Australië. Dus de fauna die in Australië voorkomt, die komt voor een deel ook daar voor, zoals de kasuaris. We hadden dus zelf een kangoeroe thuis. Mijn vader ging vaak jagen en als hij een kangoeroe schoot terwijl er misschien nog eentje in de buik zat, dan nam hij die gewoon mee naar huis. Hetzelfde met herten. Onze koeien mochten meegrazen met de kuddes van anderen. Daar hadden we geen omkijken naar. De paarden moest ik zelf verzorgen.
Qua breedte was het land een kleine honderd meter breed en de diepte was anderhalve kilometer. Met grasvelden en sloten. Dat was het terrein voor de paarden en ook mijn speelterrein. Geweldig.
We hadden ook heel veel bomen, veel mangga’s. En drie hele grote bomen. 's Nachts had je wel eens last van de vleermuizen die kwamen fladderen en dan hoorde je dat een mangga viel. Vooral op een zinken dak maakte dat een kabaal. Daar werd je wakker van! Die rijpe mangga's, heerlijk, en klapperbomen waren er natuurlijk heel veel... Het was een heel grote tuin.
De sfeer thuis
De sfeer thuis was erg ontspannen en harmonisch. Mijn vader hield zich met zijn school, zijn kerk en met catechisatie bezig, met het fluitorkest en een toneelgezelschap. En mijn moeder hield zich met haar school en dergelijke bezig. Mijn broer hielp haar altijd, hij kon vrij goed leren. Hij was ook gelijk na de lagere school naar Fakfak gegaan voor vervolgonderwijs. Als je daar klaar was, dan was je dorpsonderwijzer voor de klassen tot en met de derde klas lagere school. Hij is vrij vroeg uit huis gegaan, net als mijn zus. Ik ben diegene die het langst thuis is gebleven. Ik had als kleutertje het rijk voor mezelf en ik mocht alles.
Later kwamen regelmatig kinderen bij ons een paar dagen logeren. Dat waren kinderen die bijvoorbeeld op school wat moeite hadden met bepaalde vakken. Die werden door mijn moeder meegenomen. Ze kregen bij ons thuis wat bijscholing. Mijn vader nam ook nog kinderen mee voor bijscholing thuis. Een tijdje wat bijleren en als dat een beetje goed ging, gingen ze na een paar dagen of een paar weken weer terug naar hun eigen huis. Daarna gingen ze weer naar school. Ik heb nog steeds contact met een aantal van die kinderen.
Het was een hele warme omgeving thuis.
Annis en zijn moeder voor het diensthuis (coll. A. Lekransy)
De lagere school
Toen we nog dichtbij school zaten en mijn moeder daar lesgaf, was ik 4 jaar en er was helemaal nog geen kinderopvang, dus ik ging gewoon met haar mee. Dat was een hele leuke tijd. Overal waar ze ging, mocht ik mee. Ik ging vanzelf zitten schrijven of lezen, dat ging heel makkelijk. En als ik geen zin had, dan kon ik gewoon naar buiten. Wachten tot ze klaar was. Als het pauze was dan kon ik als vierjarige gewoon overal achter haar aan lopen. Daar mocht je namelijk eigenlijk pas naar school als je 6 jaar oud was.
Ik heb echt genoten van die periode, want ik mocht alles. Als een mangga van de boom viel dan ging ik er achteraan, die was voor mij! Want ik was de enige die buiten rondliep en dat was heel fijn. Eén nadeel was, dat toen ik eindelijk echt zelf mee ging doen in de klas, ik al kon lezen en schrijven. Tot en met de derde klas hoefde ik nauwelijks iets te doen. Ik werd lui. Ik moest in de vierde klas doubleren omdat ik niks deed.
Merauke, 1954 (MHM/coll. F. Nas)
Het koloniale schoolsysteem
Toen we eenmaal in Muli woonden, liepen we elke dag samen met mijn moeder naar school. Zij werkte nog steeds op de Openbare Lagere School B, de Maleise school in Merauke. Dan liepen we met zijn allen vijf kilometer heen en vijf kilometer terug. Je had toen de Openbare Lagere School A en B. En A was voor kinderen van Nederlandse ouders, of Nederlands sprekenden. En de Openbare Lagere School B was voor iedereen, voor ons dus, de niet Nederlands sprekenden.
In die tijd was het zo dat er nog te weinig Europese kinderen of Nederlands sprekende kinderen waren voor de Openbare Lagere School A om een subsidie te kunnen krijgen. Toen hebben ze de kinderen van de guru jum’ats en van de politiemensen gevraagd of ze daar op school wilden komen. Halverwege de ‘50-er jaren, zo rond 1955/’56, kwamen er heel veel Nederlanders, Europese mensen, Indische Nederlanders, en Nederlands sprekenden wonen. Dus alle kinderen die daar op die Openbare Lagere School A zaten die geen Nederlandse ouders hadden, moesten van school af en terug naar de Openbare Lagere School B. Op die school zaten toen ook mijn zus en mijn andere twee broers. Die moesten allemaal terug naar de openbare lagere school B. Ikzelf was daar nog veel te klein voor.
Het is nog een heibel geweest, maar goed, die mensen waren met veel en ze konden er eigenlijk weinig aan doen. Alleen protesteren, brieven schrijven naar het ministerie of naar de inspecteur van onderwijs, maar dat werd niet gehonoreerd.
Mijn moeder was schoolhoofd, maar door de komst van Europese mensen kwamen er ook Europese leerkrachten. Die moesten geplaatst worden. En dan konden ze die niet onder een Inlandse onderwijzeres plaatsen. Dus mijn moeder werd ‘gepromoveerd’ naar een lagere eerste klas, naar de kleintjes, omdat ze meer ervaring zou hebben en ook de taal sprak, werd er gezegd. Er werd een nieuw Nederlands schoolhoofd geplaatst. Zo ging dat. En het werd geaccepteerd. Wat moesten ze anders doen, het was de koloniale tijd hè.
Achteraf denk je: ‘Het had toch niet zo gemogen, nee.’
Na de lagere school
In 1958 was ik klaar met de lagere school. Eigenlijk in 1957 al, maar in 1958 zouden ze in Merauke een experiment MULO beginnen, om te kijken of er genoeg leerlingen en leerkrachten voor waren. De leerkrachten die ons lesgaven waren gewone onderwijzers, maar wel bevoegd om les te geven. De meesten waren ook van de missie en van de lagere school. We mochten daarheen maar er werd wel geselecteerd uit alle verschillende lagere scholen. Het niveau moest gelijk zijn aan Nederlands niveau. Zelf kreeg ik Nederlandse les vanaf de 4e klas lagere school. Omdat we naar de MULO zouden gaan, heeft de school ons aangeraden nog 1 jaar extra te doen, alleen om Nederlandse les bij te leren. Dat hebben we toen ook gedaan. Vandaar dat ik in 1958 pas klaar was. In 1958 is die experimentschool gekomen en werden er kinderen geselecteerd van de Europese Lagere School, de Openbare Lagere School A en B, van de missie en van de Chinese school. Helaas heeft het maar 1 jaar geduurd, omdat de regering er geen subsidie meer voor wilde geven. We kregen alleen ‘s middags les vanaf 2 uur tot een uur of 5, 6, omdat die leerkrachten ook op de lagere school moesten lesgeven. Dus de leerkrachten maakten lange dagen. Het is heel apart, maar in 1959 was het afgelopen. Heel veel kinderen die niet verder konden, omdat er geen andere school was, probeerden toen maar werk te vinden. Kinderen van 14, 15 jaar… Die kun je natuurlijk niet laten werken…
Mijn zuster is na de lagere school verder gaan leren in Hollandia (nu Jayapura, red.). Daar was een primaire middelbare school. Daar kwamen over het algemeen kinderen die van de Openbare Lagere School B kwamen. Een soort MULO zonder Duits en Frans voor kinderen die Maleis spraken. Ze zat inmiddels op die school toen ze van ons hoorde dat onze school stopte. Ze heeft toen geïnformeerd bij de MULO in Hollandia. Tijdens het examen heeft ze met één van de examinatoren gesproken en ze vroeg: ‘Hoe zit het nou met mijn broer, die zit daar...’, en de examinator zei: ‘Nou als je wilt moet je maar proberen je broers in te schrijven.’ Toen is mijn moeder naar Hollandia gegaan. Daar heeft ze mij persoonlijk ingeschreven, zodat ik verder kon gaan in Hollandia. Het probleem bij mijn moeder was, dat ze geen vrij mocht nemen en alleen schoolvakantie kreeg. De Nederlandse leerkrachten kregen verlof om een hele periode naar Nederland terug te gaan. Toen is ze naar de inspecteur van het onderwijs gestapt en zei: ‘Ja, jullie gaan 6 maanden terug naar Nederland, maar ik wil naar Hollandia om zaken voor mijn kinderen te regelen. Krijg ik dan ook verlof van jullie?’ Hij werd zo voor het blok gezet en ze kreeg ook verlof maar ze zei daarna: ‘Hoe zit dat nou, jullie worden doorbetaald en daarginds worden jullie allemaal opgevangen. Hoe is dat als ik naar Hollandia ga? Wordt voor mij ook iets geregeld?’ Ze hebben toen een hotel voor haar geregeld en in Sentani stond een auto klaar die haar overal heen bracht, waar ze maar wilde! Ze heeft daar toen een hele goede en leuke tijd gehad! Je moet opkomen voor jezelf en dan durven vragen, want anders wordt er niets voor je gedaan! Zo werd ik uiteindelijk ingeschreven op de school in Hollandia. Inmiddels was het 1958 en ben ik naar Hollandia gegaan om daar verder de MULO te volgen.
Op weg naar zelfstandigheid / MULO
Het is 2,5 uur vliegen van Merauke naar Hollandia, best lang. Daarom heeft mijn moeder geregeld dat ik bij iemand in huis mocht. Want je had geen internaat. Mijn zuster zat wel in een internaat, maar ik mocht bij iemand in huis. Ik ging in korte broek, met een klein koffertje. 14 Jaar oud, ja. Bij onbekenden ging ik in huis. Zo ging het toen.
Eigenlijk vond ik het niet leuk en ik voelde veel verdriet bij het afscheid, maar ik begreep wel dat het echt moest. Ik was ook heel nieuwsgierig naar het onbekende. Daardoor drukte ik de emoties een beetje naar achteren. Later dacht ik: ‘Ja het is niet niks… met 14 jaar ga je al weg van huis, dan begin je al met een soort zelfstandigheid. Dan moest je zelf alles al regelen. En je woonde wel bij mensen, maar de rest was helemaal je eigen discipline.’ Bij die mensen heb ik ook maar één jaar gewoond. Toen ik op een dag thuiskwam van school, stond mijn koffer voor de deur. Ik moest meteen daar weg, omdat ze ruzie hadden met mijn zus. Gelukkig kende ik nog iemand uit Merauke die ook daar in de buurt woonde, en bij hen mocht ik toen een paar maanden in huis wonen. Dat is toch erg eigenlijk hè?
Thuis in Sentani
Ik had in die periode helemaal geen thuisgevoel! Je was gewoon zo bezig met ‘Ik moet overleven, ik moet door, ik moet een plek zien te vinden waar ik kan wonen’. En toevallig kon ik bij die mensen twee maanden in huis wonen. In die tussentijd hebben we via via in Sentani een kamertje kunnen krijgen in een huis, waar allemaal vrijgezellen woonden. Ze hadden geen echte kamer meer over, ze hadden alleen nog een klein keukentje. Dat was ongeveer zo breed (spreidt de armen), en twee en een halve meter lang. Daar, in die keuken, paste net een bed en een stoeltje. Dat was het. Daar heb ik toen gewoond. Je stond er niet te lang bij stil, want je moest door met school. Gelukkig was het financiëel geen probleem, want ik kreeg elke maand een postwissel toegestuurd waarmee ik geld kon ophalen. Toen is ook geregeld dat ik bij een familie kon eten. ‘s Morgens ging ik daar eten, daarna naar school en als ik terug kwam ‘s avonds ging ik daar weer eten. Voor de de rest was ik in dat huis op mezelf aangewezen.
Van Sentani zelf naar school was ongeveer 2,5 uur met de bus, elke dag. Dat was altijd een leuke ervaring. Dan zat je met alle klasgenoten samen. Veertien jaar oud, 15, 16 jaar. Puberen kende ik eigenlijk niet. Echte puberproblemen had ik thuis niet, er was verder niemand thuis. Ik bepaalde zelf wat ik moest doen. Wel moest ik zorgen dat ik mijn huiswerk maakte. De rest ging vanzelf. Ik bedoel, ik moest zelf wassen en zo, maar dat was geen probleem.
Geborgenheid heb ik kunnen vinden bij de mensen om mij heen. Er was één jongen die in zijn vrije tijd mensen ging knippen. Hij had geen kapperszaak, maar hij knipte aan huis. Verder waren we gewoon allemaal vrijgezellen, dus het was altijd gezellig. Het wonen in een klein kamertje, dat was behelpen, ja. Maar het was natuurlijk wel in de tropen dus je kwam er alleen om te slapen en als je wat moest leren. Dat lukte altijd. Ik denk dat ik het gewend was. Daardoor ging het wel.
Ik heb heel veel aan sport gedaan en dat is ook waar ik mijn energie in kwijt kon. Toen en nu. Dus als kleine jongen heb ik heel veel met mensen gesport, ook tegen mensen van de politie en dergelijke. Ik was pas 15 jaar, maar als je met badminton elke dag op de baan staat, kun je op een gegeven moment wel aardig spelen. Ik ben zelf nu badmintontrainer. Maar daarginds is het al begonnen eigenlijk. We hadden een klein badmintonveldje gemaakt en daar stortte ik al mijn energie in. Dat was mijn eigenlijke thuis op dat moment. Daarnaast had je ook de kerk en ik heb veel aan catechisatie gedaan. Dat was en is voor mij natuurlijk een belangrijk onderdeel van het thuis voelen. Weten dat je daar altijd terecht kunt. Ik heb steeds, ondanks dat ik zo jong was, de behoefte gehad om contact met God te blijven houden. Die twee dingen waren zo’n beetje mijn thuis in die periode. De sport en het geloof. Ik zal je even wat laten zien…
De bijbel van Annis (foto links: Annis Lekransy; foto rechts: Anneke Savert)
De Bijbel
Dit is de bijbel die ik meekreeg toen ik naar Hollandia ging. Mijn vader gaf hem bij het afscheid. Het is een Nederlandse bijbel. De Bijbel is uit 1953 en hij was toen heel nieuw. Hoe mijn vader er aan kwam, wist ik toen eigenlijk helemaal nog niet. Ik heb het hem niet gevraagd, maar die heb ik altijd gehouden.
Later heb ik gehoord dat hij in Merauke, waar toen nog geen boekwinkel was, naar de enige Nederlandse dominee was gegaan en hem vroeg of hij een Nederlandse Bijbel kon kopen. Hij vertelde de dominee waarvoor hij de Bijbel nodig had. Toen heeft die dominee hem zo maar deze Bijbel gegeven. De Bijbel is met alle verhuizingen meegegaan. Van Merauke naar Hollandia en uiteindelijk naar Nederland. Het is het enige dat ik uit die tijd heb meegenomen. Ik vind het eigenlijk jammer om er iets aan te doen. Ik zou hem natuurlijk kunnen laten restaureren, een nieuwe kaft laten maken of opnieuw laten inbinden. Maar ik dacht, dan is de originaliteit weg. Het leven zit erin hè?
Examen middelbare school
Mijn eindexamen was in 1962. Vanaf 1959 woonde ik in Hollandia. Omdat ik in Merauke al een jaar MULO had gedaan, kon ik in Hollandia gelijk in de tweede klas beginnen. Dat scheelde wel hoor. Ik heb daar ook de vierde klas gedaan, maar inmiddels was het al het schoolseizoen 1961/ 1962 en was de infiltratie door de Indonesiërs in Nieuw-Guinea begonnen. Eind 1961, begin '62 waren de meeste kinderen die op de MULO zaten Europese kinderen of Indische Nederlanders. Er waren nog maar weinig mensen van Molukse of Indonesische afkomst. Veel waren al weggegaan naar Nederland. Ik begrijp wel dat de motivatie van die paar leerkrachten die over waren gebleven niet meer zo sterk was. Ik heb toch nog examen gedaan, maar ik was niet geslaagd, heb ik later gehoord. Niemand was meer gemotiveerd om te leren.
Onrust
Wij merkten veel, heel veel. Het gesprek van de dag was dat één van de jongens, één van mijn klasgenoten, toen op een gegeven ogenblik op vakantie was gegaan naar Sorong. Dat is dichterbij de Molukken, aan de westelijke kant van Nieuw-Guinea. Hij is daarna nooit meer teruggekomen. Een maand later stond in de krant dat er een infiltrant was gepakt, ‘Spreekt vloeiend Nederlands, met naam en toenaam...’ Dat was die jongen! Het was tijdens schermutselingen, toen is er gewoon één gepakt. En één van die scholieren was er dus ook bij en omdat hij goed Nederlands sprak... tja. Hij was goed opgeleid, dat mocht niet. Dat was toch even heftig hoor. We waren voorzichtig met alles. Je wist niet hoe het zat met veel Indonesiërs die daar rondliepen. Je vertrouwde eigenlijk niemand meer.
Je merkte in de hele stad dat het ongeordend was. Iedereen praatte alleen over weggaan. Ik dacht toen: daar gaat het eigenlijk om. Niemand wilde blijven en die mensen die de kansen niet kregen om weg te gaan, waren natuurlijk teleurgesteld of soms vonden ze het best. Je wist toen ook niet wie van die mensen die daar nog waren pro-Nederland waren of pro-Indonesië. Dus je was echt ook op je hoede.
De situatie voor de Papua’s
Ik denk dat het voor hen heel moeilijk was. Want de koloniale regering was al bezig om hen klaar te stomen voor hun eigen zelfstandige republiek. Dus ze waren al bezig om naar zelfstandigheid te gaan. Toentertijd bestond de Nieuw-Guinea raad al. Waar Nicolaas Jouwe en Marcus Kasepo inzaten. Ik kan mij dus best voorstellen dat ze zich toen echt verraden voelden hoor. Maar tussen de Papuase mensen zijn er ook die altijd al pro-Indonesië waren, die zijn er altijd al geweest en die zullen er ook altijd blijven.
Toen eenmaal duidelijk was dat iedereen weg moest en dat de Nieuw-Guinea raad werd ontbonden, waren er ook al veel militairen en wist ik al dat het niet hetzelfde zou blijven. En dat het niet zo zou worden zoals verwacht werd van Nieuw-Guinea en Papua. Alleen wat er precies zou gebeuren, dat wist je natuurlijk niet. Je besefte wel dat er iets ernstigs was, want er is zoveel gebeurd toentertijd.
In die periode zijn heel veel mensen vertrokken. Uit Hollandia waren al heel erg veel mensen met de boot naar Nederland gegaan. Veel anderen zijn ook met het vliegtuig gegaan.
Het bericht van thuis
We kregen toen ook een telegram uit Merauke van thuis met de tekst: ga geld halen, ga maar naar Nederland. Wij gaan ook. Op die manier. Ja, een heel kort bericht. Er was haast bij. Toen heb ik alles dus heel snel moeten regelen: een paspoort gehaald, een ticket gekocht en zorgen dat ik weg kwam. Dat was eigenlijk op de vlucht. Ik heb er nooit zo over nagedacht. Ik ging gewoon een paspoort regelen, een ticket kopen, en zorgen dat ik weg kon. Meer niet. En dat was misschien weer mijn overlevingsdrang om niet te veel stil te blijven staan bij wat er aan de hand was. Om gewoon te gaan. Ik vond het spannend. Ik was echt benieuwd hoe het zou zijn, hoe de mensen zouden zijn en hoe het land zou zijn. Dat overtrof alles. Ik had natuurlijk aardrijkskunde geleerd. Ik wist hoe je van Groningen naar Zeeland moest reizen met de trein. Dus ik denk dat dat de overhand had. Opgetogen zijn om het nieuwe en de drang om door te gaan.
Vertrek uit Nieuw-Guinea
Op dat moment zat ik in Hollandia en in mijn directe omgeving was er weinig van te merken dat mensen heel onrustig waren. Ik woonde immers alleen en hoefde alleen mijn koffer te pakken en weg te gaan. Er waren ook mensen die sowieso al naar Nederland zouden gaan, ik merkte wel dat heel veel mensen hun huizen achter moesten laten. Ik weet niet of ze dan een regeling hadden getroffen, maar in ieder geval zijn ze toch gewoon gegaan. Veel Indische Nederlanders ook. Die zijn allemaal met de boot gegaan, of met het vliegtuig. Zelf merkte ik eerst nog weinig van dat vlucht idee. Het was niet zo erg als wat ik hoorde van wat er in Merauke gebeurde. Die mensen daar hadden er nooit aan gedacht om naar Nederland te moeten. Zeker als je niet van Nederlandse afkomst was... In Hollandia waren daarentegen veel Indische Nederlanders. Die hadden enigzins een relatie met Nederland.
Besluit vertrek ouders
Op een gegeven moment heeft de regering in eerste instantie alle ambtenaren aangeschreven of aan hen medegedeeld: jullie mogen naar Nederland. Alle ambtenaren mochten kiezen om naar Nederland te gaan. Dat was een keuze. Die regeling was alleen voor de ambtenaren, maar natuurlijk was niet iedereen ambtenaar.
RMS-herdenking in Merauke (foto's boven) en Hollandia (foto's onder) (MHM/coll. J.A. Manusama)
Er kwamen protesten, want vooral in het zuidelijke gedeelte van Merauke waren heel veel mensen die aanhanger waren van de RMS. In de periode dat de infiltranten actief waren, hadden ze meegeholpen om te vechten tegen die infiltranten. Niet als militair, maar ze hebben toen een civiele wacht georganiseerd om de stad te beveiligen, terwijl de militairen en de politie in actie kwamen tegen de infiltranten.
Ik denk dat bij veel Molukse mensen die niet bij de regering werkten, er gewoon een sterke angst was om bij Indonesië te blijven. Het was voor hen toch echt een vlucht hoor... Heel veel mensen zagen dat toen als vlucht. Hier in Nederland werd toen ook actie ondernomen om te regelen dat ook die mensen naar Nederland mochten komen. Ik dacht onder meer door 'Door de eeuwen trouw' en door de RMS-groepsleiders uit Nieuw-Guinea en dergelijke. Maar als je zelf voor de regering werkte, was het toch meer een maatschappelijke keuze.
Uiteindelijk kreeg iedereen een kans. Ze mochten kiezen, of ze wilden komen of niet. Voor mijn ouders was het weer wat anders, want ze werkten voor de Nederlandse regering. Ze hadden beiden, zowel mijn vader als mijn moeder, ook hun pensioenen opgebouwd. Dus als je het praktisch bekeek, redeneerden ze van: ‘ja, we hebben pensioenen opgebouwd, dus als we niet naar Nederland gaan, zijn we die kwijt.’ En door de hele sfeer in Merauke voelde iedereen toch wel een sterke maatschappelijke druk om te vertrekken.
Gereformeerd Gezinsblad 25 maart 1963
Er was daardoor een heel groot verschil in impact met de al bestaande Molukse gemeenschap in Nederland. Dat verschil merk je nog steeds. Omdat we zelf de keuze gemaakt hadden, kwamen we ook heel anders in een ander land. We kwamen hier met de bedoeling om er het beste van te maken.
We zijn niet gedwongen. Van het KNIL zijn ze hier op een andere manier binnengekomen. Ze hadden niet verwacht om hier in Nederland te zijn, maar mensen uit Merauke of Nieuw-Guinea hebben een keuze kunnen maken. Wij werden hier ook anders opgevangen. Wij werden gewoon tussen de Nederlandse bevolking geplaatst. Weliswaar in contractpensions, maar later woonden we ook apart, dus buiten de gemeenschap zeg maar. We hebben hier geen echte Molukse gemeenschapsvorm.
Over het vertrek van mijn ouders weet ik dat ons huis werd achtergelaten. Alles werd gewoon zomaar weggegeven. Ons huis is een tijdje verhuurd. Iemand die daar dan woonde, kreeg een machtiging om er te wonen. Later wilde die gaan verhuren en schreef een brief en mocht dan verhuren. Meestal ging dat goed voor één of twee maanden en voor de rest hoorde je niks meer. Eigenlijk lieten ze het gewoon achter. Wat er daarna mee gebeurde, daar hoorde je niemand meer over.
Enkele jaren geleden, in 2012, was er een reünie van mijn school in Jayapura (Hollandia). Toen ben ik na afloop samen met mijn vrouw ook enkele dagen naar Merauke gereisd, waar zij is geboren. Daar hebben we te voet plekken van vroeger opgezocht, ook ons land in Muli. Veel is veranderd of verdwenen, maar heel veel vonden we ook terug: de school, vervallen, maar toch, de statige laan met grote bomen vanaf de haven, het ziekenhuis. In Muli zelfs een collega van mijn vader. Dat was een emotioneel en heel bijzonder bezoek.
Vertrek uit Nieuw-Guinea
Ik ben gaan vliegen! Een luxe. Ik woonde immers in Sentani, daar is de luchthaven. Daar was ik zo bij het vliegtuig. Toen reisde ik dus samen met een heleboel andere mensen die allemaal naar Nederland gingen. Daarbij was ook een kennis, van die familie waar ik altijd ging eten in Hollandia, die zijn toen ook naar Nederland gegaan. Het was inmiddels al augustus 1962. Heel veel militairen waren niet meer nodig, want de overdracht was al in wording. Die konden terug naar Nederland. Die zaten ook allemaal in het vliegtuig. Ik heb nog nooit zoveel militairen bij elkaar gezien als er in dat vliegtuig om me heen zaten. En ze spraken allemaal Nederlands. Ik had natuurlijk daar op school gezeten en dacht toentertijd dat ik Nederlands kon spreken. Als je het achteraf hoort, was het maar niks hoor, want je praatte meer zoals Indische Nederlanders spraken, met heel veel Maleise woorden erdoorheen en je dacht dat het dan goed was. Maar dat was natuurlijk niet zo.
Ik was vooral heel nieuwsgierig. Ik was 18 jaar. Dan ben je echt benieuwd naar wat er gaat komen. We zijn via Tokio en Anchourage naar Amsterdam gevlogen. Het was voor mij een avontuur.
Aankomst in Nederland, zelfstandige start
Ik kwam dus met het vliegtuig aan. De regering heeft het zo geregeld dat alle repatrianten werden opgevangen. Ze wisten precies wie met het vliegtuig kwamen. Ze hebben gelijk een indeling gemaakt van: die gaat daarheen en die gaat daarheen. Ik werd toen gehaald, samen met die familie waar ik ook altijd ging eten. We werden met de bus naar Bennekom bij Ede gebracht. We zijn daar geloof ik een week gebleven. Toen werden we ingedeeld in Sappemeer. In zo'n heel groot pension, een oud herenhuis. Daar ben ik een paar maanden gebleven. Een maatschappelijk werkster kwam altijd vragen hoe het ging, daarom ben ik daar maar op school gegaan. Het leven in het noorden was leuk! Heel spannend! Ik sliep met nog een paar jongens in de kamer. Dat waren jongens van mijn eigen leeftijd. Je ging naar school en je kwam thuis en ging lekker uit met die jongens. Dat was een heel aparte periode, om zo kennis te kunnen maken in Nederland. Gronings praten! Dat kon je echt niet verstaan! (lacht).
Aankomst ouders
Een paar maanden later zijn mijn ouders ook hier in Nederland aangekomen. Ze vlogen samen met mijn zus eerst van Merauke naar Hollandia en van Hollandia gingen ze met de boot, de ms Patris, naar Griekenland. Van Griekenland zijn ze naar Nederland gevlogen. Mijn broer zat toen in Biak. Hij werkte toen al, dus is hij ook zelfstandig naar Nederland gekomen. Ze zijn eerst in Wezep opgevangen, en vanuit Wezep zijn ze naar een opvangcentrum en een pension in Scheveningen gebracht. Dat was Hotel City aan de Renbaanstraat.
En ik zat dus in Groningen. Ik vond het op zich niet zo erg, want ik was altijd gewend om alleen te zijn en hoefde dus niet persé bij mijn ouders te wonen. Maar de maatschappelijk werkster vroeg: ‘Is het niet handig als je bij elkaar komt?’ Dus ik zei: ‘Nou ja, waarom niet?’ Misschien was het ook wel leuk om een keertje thuis te komen wonen. Het werd toen uiteindelijk zo geregeld dat ik verhuisde van Hoogezand-Sappemeer naar Scheveningen en bij hun thuis in dat pension introk. Toen ging ik weer naar school in Scheveningen en daar heb ik uiteindelijk mijn MULO afgemaakt.
Samen in Scheveningen
Het was in het begin wel moeilijk. Ik moest erg wennen aan het thuis wonen. Toen ik net in Scheveningen kwam, merkte ik nog niet zoveel van de nieuwe situatie, want ik had mijn school en ik had mijn eigen kamer. Alleen als we samen gingen eten was het anders, maar daarna was ik vaak alleen in mijn eigen kamer om mijn huiswerk en dergelijke te doen. Het idee dat je wel even moest zeggen waar je was, dat kende ik niet meer. Dus als ik zin had om weg te gaan, ging ik weg, zonder wat te zeggen. Ik was gewoon heel zelfstandig. In Hoogezand had ik ook zelfstandig gewoond. Het was even wennen om weer thuis te wonen, omdat je je ook aan de regels moest houden. Achteraf merkte je het wel eens dat ze er moeite mee hadden, maar ze hebben er toen niet veel over gezegd. Ik denk dat het anders tot een ruzie was gekomen. Omdat je op die leeftijd anders denkt. We hebben er nooit echt over gepraat. Trouwens, bepaalde dingen bespreek je niet met je ouders. Tenminste, bij ons uit het oosten. De ouders praten niet veel met de kinderen. Dus je merkte het gewoon op een non-verbale manier of ze het goed vonden of niet. Ach, het was wel duidelijk. Ze wisten heus wel dat ik niet gewend was om thuis te wonen. Mijn zus was ook precies eender, die heeft ook nooit thuis gewoond, net als mijn broer. Je hield uiteindelijk wel rekening met sommige dingen. Dan doe je die gewoon niet meer. Op den duur raakte ik er wel aan gewend, ik ging wat meer in de pas lopen en het laten weten als ik niet thuis zou komen. Ik hoefde niet alles te verklaren, maar ik zei: ik kom niet thuis.
Woonsituatie
Mijn zus en ik woonden dus samen met mijn ouders. Mijn zus sliep toen met andere meisjes in een aparte kamer en ik sliep ook met een paar jongens in een aparte kamer. En mijn ouders sliepen apart. Eigenlijk meer in een zitkamertje, met een potkachel. Daar aten we en zij hadden zo'n opklapbedje. 's Avonds werd het uitgeklapt en daar sliepen ze dan ook. Daar leefde je dan met zijn allen, echt klein hoor maar goed. Het was de winter van 1962/ ’63. Er was verder geen verwarming in de slaapkamer. Dus het was echt heel koud. De zee was zelfs bevroren. Je kon een stuk onder de pier door lopen. Ik maakte dat voor het eerst mee! De meesten hebben het als heel leuk ervaren. We hadden nooit eerder ijs en sneeuw gezien. Nou, dat was gewoon heel erg leuk.
Wij hebben daar dacht ik vanaf 1963 gewoond, tot ik de MULO af had gemaakt. In die periode zat mijn zus al in Rotterdam op school. Ze heeft daar de lerarenopleiding gedaan, dus ze reisde elke keer. Toen ik klaar was, wilde ik verder leren. Mijn vader had graag gewild dat ik de kweekschool ging doen. Daar had ik nooit aan gedacht. Maar ik had me toen ik klaar was met de MULO in 1964, ingeschreven voor de HTS in Rotterdam.
Omdat mijn zus en ik toen allebei in Rotterdam op school zaten, is met het maatschappelijk werk bekeken of we ergens in Rotterdam konden komen wonen. Anders moest je elke keer met de trein reizen. Dat kost natuurlijk veel meer geld. Zo zijn we in Rotterdam terechtgekomen. Het werd een militaire kazerne in Rotterdam Zuid, aan de Dorpslaan. Daar hebben we kamers gekregen. Van daaruit zijn we naar school gegaan. Daarna ben ik dus hier in de omgeving gebleven. Dat is meestal zo, waar je het laatst in de buurt blijft, daar krijg je ook een huis.
De kazerne in Rotterdam
In Rotterdam Zuid hebben we in militaire barakken gewoond, dus alles was groen. Daar werden ook mensen uit Indonesië opgevangen. De spijtoptanten. Uit Nieuw-Guinea waren wij de enigen geloof ik. De rest waren mensen uit Indonesië.
Er liepen militairen rond en die verzorgden ons. Zoals voor het eten en dergelijke. Het eten werd in grote gamellen gebracht door de militairen. Een gamelle is een isolerende ton van RVS, die in het leger en bij scouting gebruikt wordt om voedsel in warm te houden. Elke barak kreeg wat er toebedeeld moest worden. Echt leuk om te zien allemaal. Het was wel gezellig daar met al die mensen uit Indonesië. Sommigen spraken nog helemaal geen Nederlands. Er werd heel veel gecommuniceerd zoals in Indonesië, of zoals het in Nederlands-Indië was. Dus dat was heel leuk en vertrouwd.
De ouders, die hadden een eigen kamer. Alleen de kleine kinderen mochten bij de ouders slapen, maar de wat grotere kinderen werden verdeeld. De jongens apart en de meisjes apart. Bij mij was ik de enige op de kamer. Ik heb nog nooit zo’n luxe gehad. Meestal was het voor vier mensen. Vier meisjes en vier jongens ofzo. Er stonden wel bedden bij mij op de kamer, maar er is niemand die in die barak erbij kwam, ze hadden allemaal meisjes kennelijk.
Eten
Ik had persoonlijk geen moeite met Nederlands eten, want dat kregen we genoeg in de contractpensions. In de kazerne gaven ze ons ook echt Hollands eten: aardappelen met boontjes en vlees en vette jus. Of soms hutspot, dan maakte je een kuiltje en dan deed je vette jus erin, met een bal gehakt ofzo. Wij vonden het thuis lekker. Maar heel veel Indische mensen die uit Nieuw-Guinea waren gekomen toentertijd, die aten het helemaal niet! Die gingen hun eigen potje koken.
In vergelijking met nu waren er niet veel ingrediënten te krijgen, maar ik denk dat de creativiteit van de mensen toen groot was. Ze deden het met wat er voorhanden was. Ik zie altijd die buurvrouw voor me, die kookte de hele dag… In het pension lieten ze één keer in de week soms iemand koken. Af en toe door mensen die ook uit Indonesië kwamen en die daar gewoon woonden. Je kreeg één keer in de week wel rijst hoor. In de gaarkeuken van de kazerne deden ze het zelf natuurlijk. Het smaakte niet altijd hetzelfde maar goed, eten is eten.
Binding samen, de kerk in de kazerne
Mijn vader heeft voor de mensen van het kamp elke zondag een kerkdienst georganiseerd. Hij was toen nog niet in dienst bij de Molukse kerken in Nederland. Hij hield gewoon een dienst en daar werd goed gebruik van gemaakt. Het was ook weer een mooie gelegenheid om bij elkaar te komen. Na afloop werd er een beetje gekletst. De sfeer was er één van lekker samen zijn. En je kon nog in je eigen taal praten onderling. Hij deed het natuurlijk nog steeds in het Maleis, want hij sprak geen Nederlands. De mensen kwamen van verschillende gezindten bij elkaar. Ja, dat was ook apart...
Het meest indrukwekkend
Toen ik voor het eerst over de Brienenoord meereed in de auto, dat maakte de meeste indruk. Wow! Ik zag al die grote lampen die je daar had. Die zijn er niet meer hè. Dat vond ik geweldig mooi. Dat was voor mij een technisch wonder, zo'n grote brug en dan met al die mooie lampjes erboven. Gewoon geweldig. Vanuit Scheveningen waren we samen met een lerares van mijn zus uit Nieuw-Guinea. Toen ze daar in Nieuw-Guinea waren, zijn we met hen bevriend geraakt. Het waren Indische mensen, Indische Nederlanders. Toen we in Scheveningen waren, zijn zij bij ons geweest. Zij nodigden ons uit een stukje te gaan rijden. Ze hadden een auto, we zouden naar familie in Barendrecht gaan. Zodoende reden we over de van Brienenoord. Wow! Geweldig. In de periode dat ik net in Nederland aankwam, leefde ik in een soort roes. Ik was gewoon heel erg overdonderd eigenlijk. Het was allemaal zo anders. De mensen waren anders, alles was anders.
Thuis, Vlaardingen
Op een hele andere plek in de wereld kwam ik uiteindelijk thuis. Dat was in Vlaardingen. We hebben geloof ik anderhalf, twee jaar in Rotterdam-Zuid gewoond in de kazerne. Daarna zijn we verhuisd naar Vlaardingen. Mijn ouders hebben vrij snel een huis gekregen van de gemeente. Misschien via het maatschappelijk werk, die hadden natuurlijk met de gemeente opvanghuizen geregeld. Dat waren gewoon rijtjeshuizen. Mijn ouders hadden allebei een inkomen, dus financiëel was de gemeente niet verantwoordelijk voor ze en ze konden zichzelf bedruipen. Op zich was dat wel goed ook, want 60 % van hun inkomen destijds werd ingehouden, ook van de kinderbijslag. Dat was veel meer dan wat ze nodig hadden om in een huis te wonen. In Vlaardingen woonden we met zijn vieren. Mijn zus en ik zaten allebei natuurlijk nog op school, dus het kon niet anders. Mijn broer woonde apart.
Er waren heel weinig overeenkomsten tussen Nederland en Nieuw-Guinea. Daar kwam ik alleen maar in de schoolvakantie thuis. En we kwamen dan ook niet gelijk. Toen ik nog op de lagere school zat, kwam mijn broer regelmatig thuis. Dan was ik hartstikke trots. Hij kwam van ver en iedereen moest het weten. Toen ik zelf in Hollandia zat, kwam ik ook een maandje thuis in de schoolvakantie. Dan was mijn broer nooit thuis en mijn zus ook niet, want zij had ook weer een eigen vakantieperiode. Dus we zijn jaren niet meer allemaal bij elkaar geweest. In Nederland was het pas voor het eerst dat je zo bij elkaar kon komen met zijn allen tegelijk, dat was een groot verschil. We hadden hier voor het eerst een thuis samen. Mijn broer woonde hier natuurlijk wel apart, maar in het weekend kwamen we dan bij elkaar. En dat was voor ons eigenlijk uniek. Dat hadden we nooit in Nieuw-Guinea, dat we zo vaak samen waren. Dat was altijd feest. Dan kwamen de vrienden ook mee, de vriendinnen, en dan bleven ze ook slapen. Allemaal bij mijn ouders. We deden dan niks anders dan een beetje zingen, kaarten, spelletjes doen. We gingen de deur niet uit. Dat gaf toch aan dat het goed was, want je had de behoefte niet meer om weg te gaan. Dat had ik als kind in Nieuw-Guinea allemaal niet meegemaakt, dus met 14 jaar al het huis uit, en nooit meer teruggekomen.
Portret van Annis' ouders dat in zijn woonkamer hangt (coll. A. Lekransy)
Werk vader in Nederland
De maatschappelijk werker is toen ook geweest voor mijn vader, om te vragen of mijn vader wilde gaan werken. Hij zei: ‘Nee, ik ben predikant.’ Ze boden hem een baan op het postkantoor. Brieven sorteren enzo. Hij zei: ‘Nee dat doe ik niet. Ik ben predikant, dat beroep wil ik ook uitoefenen.’ Zodoende kwam hij in contact met de Nederlandse Molukse kerken hier.
Toen ze uit Nieuw-Guinea weggingen, werden alle namen van de predikanten al doorgestuurd. Dus ze werden gelijk al ingedeeld bij de Molukse kerken. Toentertijd waren er twee grote kerken, de GIM en de GPM. Maar het was al versplinterd. Mijn vader en nog heel veel van de predikanten uit Merauke, werkten daar voor de Molukse protestantse kerk. ZMPK. Dat is dezelfde als de Gereja Protestan Maluku, de GPM. In die tijd was dat daar nog onder Nederlands bewind. De ZMPK en de GPM hadden toen allebei hun synode op Ambon, terwijl de GIM eigenlijk ontstaan is als een soort politieke kerk. De GPM maakt een verschil tussen kerk en politiek. Bij de GIM vonden ze dat, doordat de GPM in die tijd nog een band met Ambon had, dat betekende dat ze ook met Indonesië zou kunnen samenwerken. Dus wat kreeg je, de predikanten uit Nieuw-Guinea werden gelijk ingedeeld bij de GIM, omdat dat de grootste kerk was. Alleen toen ze hier kwamen, werden ze niet geaccepteerd omdat ze uit Papua kwamen. De onderlinge verschillen waren heel sterk. Ook op de Molukken. De mensen uit Ambon vonden dat ze een stukje hoger staan dan mensen uit bijvoorbeeld de TNS eilanden en die gedachtegang heerste hier ook in de kerken. De predikanten, althans uit Papua, die waren dus minder dan de predikanten hier. Veel werden daar bij de GIM niet geaccepteerd. Uiteindelijk zijn ze daardoor toen allemaal naar de GPM overgestapt en gingen ze daar maar werken. Het is echt treurig dat dat gedaan werd. Zo gingen ze gelijk een onderscheid maken tussen de eigen mensen...
Uiteindelijk is mijn vader bij de GPM gaan werken. Mijn vader heeft toen we nog in Vlaardingen woonden, gewerkt hier in Capelle, dat was toen IJsseloord. Ook in Krimpen heeft hij dienst gedaan. Die twee gemeenten heeft hij onder zijn hoede gehad. Later toen hij verhuisd is naar Eibergen, heeft hij Winterswijk en Doesburg als gemeente gekregen. Tot een paar jaar voor zijn dood heeft hij doorgewerkt. Hij wilde niet stoppen. Hij zei: ‘Zo lang ik nog sterk ben en normaal kan denken, doe ik het gewoon. Want kijk, ouderdom kan natuurlijk met gebreken komen, maar pas als er bepaalde dingen niet meer kunnen, moet je je gaan afvragen of het verstandig is om door te gaan.’
Ouders en vooruitstrevendheid
Vooral mijn moeder was heel erg progressief. Dat kwam misschien ook vanwege hun achtergrond, hun werk. Mijn ouders gaven veel adviezen aan mensen. Achteraf hoorde ik dat van mensen die vroeger bij hen op school gezeten hadden. Dat ze vaak bij hen kwamen om raad. Dan adviseerden ze hun om bijvoorbeeld de opvoeding niet aan te pakken zoals de traditionele opvoeding in de Molukken was, maar op een veel modernere manier. Zodat ze meer keken naar wat belangrijk was voor het kind en de keuze ook meer aan het kind zouden overlaten. Maar je moest natuurlijk wel sturen!
Voor mezelf denk ik dat ik het grootste gedeelte van mijzelf zelf heb moeten vormen door mijn vroege zelfstandigheid. Overal waar ik kwam, werd een stuk gevormd door de omgeving, want of je wilt of niet, daar neem je heel wat van mee. Toch heb ik ook wel rekening gehouden met mijn vader en moeder. En ik ben ook best tevreden met hen als ouders. Toen ik weer thuis kwam wonen dan hè.
Kennismaking echtgenote
Ik ben thuis gebleven totdat ik ging trouwen! Ik was toen al 29 jaar oud. Ik kende mijn vrouw van kleins af aan al. Ze is in Merauke geboren. En haar moeder kwam ook uit Waai. Als je nog verder kijkt, naar haar oma, die heet Jacoba de Lima. En mijn moeder heet ook Jacoba de Lima. Dus er zit ergens wel een link met elkaar! Dat wordt ook zo gezien. We kennen haar eigenlijk al vanaf de geboorte. Later zijn zij verhuisd naar Biak. Daar ben ik ooit nog op schoolvakantie geweest. Toen was zij een jaar of elf. Toen was ik 16 ofzo. Maar in Nederland hebben we elkaar uiteindelijk pas beter leren kennen.
Het is namelijk zo, veel mensen uit Nieuw-Guinea ontmoetten elkaar in Nederland ook nog regelmatig. Zeker in de beginjaren. Dan ging je elkaar opzoeken. En dan bleef je logeren. Iedereen vond het gewoon heel leuk. De band met mensen van vroeger bleef je houden. En later klikte het gewoon. Zo ging het. We zochten herkenbaarheid denk ik. Je herkende heel veel dingen die je ook zelf had. Zoals de taal, want je kunt wel Nederlands praten maar je houdt toch de neiging om soms ook Maleis met elkaar te praten en je deelt een gemeenschappelijke achtergrond. Ik denk dat dat er ook mee te maken heeft. En dan... ja, dan ga je elkaar gauw weer opzoeken.
De gemeenschap in Nederland
Ik denk dat de mensen uit voormalig Nieuw-Guinea meer voor zichzelf proberen iets op te bouwen, omdat ze ook apart wonen, buiten de Molukse gemeenschap. Ze hebben geen of minder politieke bagage zoals de militairen. Politiek gezien is er natuurlijk wel veel RMS-aanhang. In Nederland zijn er die het nog steeds volgen en zijn er die het er niet mee eens zijn. Dan gaan ze meer aandacht besteden aan hun eigen ontwikkeling of aan hun eigen leven buiten. Over het algemeen kijken ze ook niet in de woonwijken. Dat is een verschil. Veel mensen uit Nieuw-Guinea die ver buiten de wijk wonen, sluiten zich aan bij de Nederlands Hervormde kerk. Wij trouwens ook hoor. Mijn vader heeft nooit gevraagd of we met hem meegaan, dat wilden we ook niet. Je kunt beter lekker om de hoek gaan. Dan ben je ook sneller thuis (lacht)!
Mijn opleiding had ik wel anders gewild. Ik ben op de HTS geweest, en die had ik goed willen afronden. Maar ik had de problemen die veel Molukse kinderen nu ook hebben: taalachterstand. We kenden daar geen leescultuur. Het enige dat je las was de bijbel, maar dat hielp niet met je studie. Dus had ik inderdaad veel problemen op de HTS. Ik heb het 2 jaar volgehouden, ondanks dat je dan dingen niet begrijpt. Als ik een leergedeelte moest doen, had ik twee, drie keer zoveel tijd nodig als anderen. Terwijl het wiskundige en het praktische gedeelte heel goed gingen. Het was namelijk zo toentertijd, je mocht niet doubleren, omdat er zoveel aanbod was. Als je een heel jaar niet over kon gaan dan moest je eruit. Dat vond ik heel jammer, maar nu ben ik toch wel goed terecht gekomen. Later ben ik heel veel gaan lezen voor mezelf en dat deed me heel goed. Nu lees ik ook nog steeds heel veel, dus ik blijf me daarin ontwikkelen.
Thuisvoelen
Thuis is waar ik me senang voel, om me maar bij het woord te houden. Je hebt je omgeving waar je je welkom voelt en waar je mensen om je heen hebt die je kunt vertrouwen, waar je geen remmingen of geen angst voor hoeft te hebben. Waar je je lekker voelt. Daar waar je ook je sociale contacten hebt. Dat is thuis. Daar gaat het eigenlijk ook heel erg om. Ondanks dat ik graag alleen ben, zijn die andere mensen heel belangrijk. Want daar leef je mee of werk je mee, daar doe je dingen mee. Als je de deur uit gaat kom je mensen tegen. Het is heel belangrijk, dat je dan toch even contact kunt krijgen. Mijn eigen paradijs is denk ik vooral tussen de mensen. Dus niet alleen zijn. Met mensen veel dingen kunnen doen.
Voor mij is thuis daar waar ik zelf ben. Een fysieke plek is ook heel belangrijk. Hier ben ik het meeste thuis! In ons eigen huis. Juist in deze omgeving. Kijk, dat je het ergens anders ook leuk vindt, is anders dan dat je je thuis voelt. Het thuisvoelen hier in Nederland is vooral waar je nu woont, in het dagelijkse moment. Het moment dat je met mensen omgaat, met vrienden, met de buren en met kennissen, dat allemaal.
Als we op vakantie naar Ambon gaan, dan voel ik me ook thuis. Maar het is heel anders. Dat merkte ik toen we er de eerste keer naartoe gingen in 1995. We hebben bewust gewacht tot 1995 en de kinderen al wat groter waren, zodat ze alles beter konden begrijpen. Zoals je vaak leest of ziet als je daar komt, je stapt uit het vliegtuig en whoemmm... Je voelt een warme deken. Daarna liep ik de aankomsthal in van Laha (het vliegveld) en ik hoorde al die sjouwers in het Ambonees praten... oooh. Dat is ook thuis. Diezelfde taal. Ik spreek de taal heel goed, van kleins af al. Dan hoor je dat weer... En je ruikt het hè. Je ruikt die geur die je gewoon zo bekend voorkomt. Associaties met vroeger. Herinneringen. Die herkenning. Dat is ook thuis! Voor mij is thuis daar waar ik zelf ben. Maar dat is tijdelijk. Je blijft daar niet. Of misschien als je daar blijft wordt dat vanzelf ook weer je thuis.
Als je naar Ambon gaat, dan is thuisvoelen iets dat je ervaart, dan komen de herinneringen naar boven aan wat je allemaal meemaakte als kind. Dat is een ander thuisvoelen. Het fruit bijvoorbeeld. De mensen, de familie. We hebben heel veel familie nog op Ambon wonen. Ze wonen in de stad Ambon zelf, in Benteng Atas. Ik heb overal verspreid op Ambon neven en nichten wonen. We hebben een hele sterke band en zeker nu met Facebook kunnen we die contacten goed onderhouden.
De kinderen
Ik denk dat ze zich gewoon hier in Nederland thuisvoelen. We hebben ze bewust niet tweetalig opgevoed. Misschien is het niet goed, ik weet het niet. Het is gewoon zo dat ik dacht: misschien is het beter voor school dat ze niet verstrikt raken in tweetaligheid. Of je moet er actief in bezig zijn. Als ze het willen oppakken, is het zo gebeurd. Dus we spraken thuis alleen Nederlands. Later hebben ze natuurlijk via omgang en contacten wel heel veel leren begrijpen. Alleen praten ze nog niet zoveel hoor, vooral toen ze in Indonesië waren, durfden ze nog niet. Nu merken we wel dat ze onderling wel wat kunnen zeggen. Ze weten het wel. En ze begrepen ook wel veel toen we daar waren. Als iets tegen hun gezegd werd. Omdat ze goed luisterden. Want het was niet meer vreemd maar vertrouwd geworden voor ze.
Creëren eigen thuis
Sinds ik niet meer werk, zit ik veel achter de computer en het internet. Ik heb veel contacten, lees veel en omdat ik ook badmintontraining geef, heb ik veel voorbereidingen. Ik geef training bij een paar clubs en geef daarnaast sinds enkele jaren ook trainingsles op school. Dan vervang ik eigenlijk de gymleraar, dan geef ik twee lesblokken op school per jaar, van elk twee maanden. ‘s Ochtends ga ik dingen voorbereiden. Ik zit nu sinds september 2010 op een cursus: theologische vorming. Daarvoor lees ik veel nu. Veel boeken. Meestal tot een uur of twaalf, één, zit ik achter de computer. Daarna ga ik dus andere dingen doen die op die dag gedaan moeten worden. Ook ga ik sporten, een stukje hardlopen of iets dergelijks. En dan ga me als huisman bezighouden met het eten en dergelijke. In de ochtend voel ik me lekker. Dan is er rust. Een plek waar je rust kunt vinden. Waar je tot jezelf kunt komen. Dat is ook thuis.
Samen thuis ervaren
Als eten op tafel staat is het thuis! Wij doen veel samen, dat is prettig. De Vierdaagse in Nijmegen lopen we altijd. Mijn vrouw doet het al 19 jaar. Ik ga mijn 27e jaar in. Het voordeel van lang wandelen en trainen is dat je dan samen loopt, en dan ben je dus heel de dag bezig met elkaar en dat is heel goed. Soms zeg je niks tegen elkaar en dat hoeft ook niet. Soms komen problemen naar boven en dan kun je erover praten. Maar je bent samen met iets bezig. Ons thuis is op dat moment onderweg. Je moet de mogelijkheid creëren dat die ander weet dat ze het bij jou kwijt kan. Zo geldt het voor ons ook met de kinderen. Ze weten dat ze hier terecht kunnen. De rest moeten ze zelf uitzoeken, maar als ze vragen hebben kunnen ze altijd komen, maar we gaan niets aanbieden. Je moet er zelf mee komen vind ik.
De toekomst
Ik werk vanaf 1986 al als trainer en al die jaren heb ik altijd met heel veel kinderen gewerkt. Dat doe ik nog steeds en dat vind ik ook het leukste. Misschien heeft die situatie bij ons vroeger met al die kinderen wel invloed gehad, want we zaten altijd met kinderen. Ook wel die vrije opvoeding en het met kinderen omgaan. Mijn broer heeft een opleiding voor onderwijzer gevolgd en mijn zus is ook lerares. Dus het zit volgens mij wel een klein beetje in de genen om steeds met mensen te werken.
Kinderen horen er altijd bij. Dat zit er gewoon in. Ik ben er ook dankbaar voor dat je iets kunt doen. Vooral als je ook merkt dat het gewaardeerd wordt door de kinderen zelf. Dan weet je dat je het goed doet. Ik geniet daar elke keer van. Het werk als trainer is heel fijn om te doen. Ik vind het nog steeds heel erg leuk met kinderen. Vooral met die kleintjes, dat is geweldig!
Ik heb veel voldoening gekregen in het werk wat ik deed en echt genoten van de collega’s, de omgang met elkaar en van wat ik mocht doen. Dat is heel heel belangrijk. Er was een goede samenwerking en nu ik niet meer werk, merk ik dat er nog steeds contact blijft met die mensen, dus dat is voor mij heel positief.
Verleden en thuis, bezoek Nieuw-Guinea
We zijn in 2012 naar Jayapura gegaan. Het was toen 50 jaar geleden dat de meeste mensen uit Hollandia zijn weggegaan. Van de scholieren van de scholen die Nederlandse les gehad hebben daar, zijn toen ook leerlingen in Nieuw-Guinea gebleven. Die kinderen organiseren elk jaar een reünie en op die dag spreken ze alleen maar Nederlands. Nu hadden ze dus een bericht gestuurd dat ze het heel leuk zouden vinden als we in 2012 met zoveel mogelijk mensen die toentertijd daar op school gezeten hebben, terug zouden komen om samen een grote reünie te vieren. We moesten zelf wel wat regelen, maar daar zorgden ze voor opvang en voor het feest en dergelijke. Het was in juni, omdat dan het Sentani festival is. Dan konden we het koppelen aan een stuk cultuur, dat kon je dan meepikken in die dagen die je daar zat. Dat is toch geweldig?
De buitenkant van Annis' kamertje in Sentani in 2012. Door de gele deur kwam je in zijn kamer (foto: A. Lekransy)
De reünie in Jayapura was voor mij (ons) om in het kort te zeggen: super geweldig. De ontmoetingen met bekenden uit je jeugd, dat men je nog herkent. Herinneringen. We hebben mijn kamertje in Sentani zels nog gezien. Al was het slechts van buiten... heel ontroerend. Dat is ook thuis komen. Mijn vrouw en ik gingen samen. We wilden daar natuurlijk ook meer plaatsen aandoen waar we vroeger gezeten hadden. Daarom zijn we ook naar Merauke gegaan. Mijn vrouw is immers daar geboren. In Hollandia, nu Jayapura, had ik nog een paar klasgenoten wonen met wie ik nog contact had. Dus daar keek ik naar uit.
Emotioneel voelen we ons daar nu weer veel meer thuis, in Merauke. Alle plekken, die we wilden zien, hebben we ook gevonden, zonder gids. We hebben in die dagen die we daar waren, alles lopend verkend. Er waren emotionele momenten, bij de geboorteplek van Ineke (het huis was 1 jaar eerder afgebroken). De begraafplaats van mijn oudste broer Piet. De ontmoeting met mijn klasgenoot en buurjongen in Muli. Ik ben dankbaar dat ik samen met mijn vrouw Ineke een klein stukje uit ons verleden heb mogen herbeleven. Nu is het cirkeltje weer rond.
Meer informatie: Annis houdt een weblog bij waarin hij o.a. verslag doet van zijn reis naar Nieuw-Guinea.
Interview met Annis Lekransy (1944), Capelle aan de IJssel, Laatst bijgewerkt: 6 maart 2017
© fotografie en teksten Anneke Savert tenzij anders vermeld • 2011-2017
Alle foto’s en teksten van dit project zijn eigendom van Anneke Savert • savertartworks • Arnhem. Deze mogen niet worden verveelvoudigd, gekopieerd, gepubliceerd, opgeslagen, aangepast of gebruikt in welke vorm dan ook, online of offline, zonder voorafgaande kennisgeving en schriftelijke toestemming van de fotograaf.